ECLI:NL:RBDHA:2023:3519

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
FT RK 23/1
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot oplegging van een dwangakkoord in faillissementsprocedure

In deze zaak heeft de heer [naam01] een verzoek ingediend bij de rechtbank om een dwangakkoord op te leggen aan zijn schuldeisers, omdat hij in een problematische schuldensituatie verkeert. Hij heeft een voorstel gedaan waarbij een deel van de vorderingen wordt voldaan en het resterende deel wordt kwijtgescholden. Echter, niet alle schuldeisers hebben ingestemd met dit voorstel, wat heeft geleid tot de afwijzing van zijn verzoek door de rechtbank. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldbemiddeling is uitgevoerd door Zuidweg & Partners, maar dat het aanbod onduidelijk en onvolledig is. De heer [naam01] heeft niet voldoende onderbouwd dat zijn voorstel het maximaal haalbare is, en de rechtbank heeft geconcludeerd dat de schuldeisers niet kunnen worden gedwongen akkoord te gaan met een aanbod dat niet goed gedocumenteerd is.

De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de heer [naam01] niet heeft aangetoond dat het uurtarief dat hij hanteert marktconform is en dat hij mogelijk in loondienst een hoger inkomen zou kunnen verdienen. Hierdoor is het voorstel niet als het uiterste dat hij kan bieden, te beschouwen. De rechtbank heeft het verzoek tot oplegging van het dwangakkoord afgewezen en zal in een apart vonnis beslissen over het verzoek van de heer [naam01] om toegelaten te worden tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP).

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummers: C/09/640534 / FT RK 23/1 (dwangakkoord) en FT RK 23/2 (WSNP)
vonnis van 6 maart 2023(bij vervroeging)
in de zaak van
[naam01],
wonende te [adres01] ,
[postcode01] [woonplaats01] ,
hierna: de heer [naam01] ,
tegen
1. mevrouw [naam02]wonende te [woonplaats01] , voor een vordering vertegenwoordigd door Flanderijn Incasso en gerechtsdeurwaarders en voor een andere vordering vertegenwoordigd door Van der Velde Van Hal & Peers,
2. Vesting Financegevestigd te Amersfoort, vertegenwoordigd door Groenendaal & Van Krijl,
3. De Volksbankgevestigd te Rotterdam, vertegenwoordigd door Flanderijn Incasso en gerechtsdeurwaarders.
Waar deze zaak over gaat
De heer [naam01] bevindt zich in een problematische schuldensituatie. Hij heeft een voorstel gedaan aan zijn schuldeisers, waarbij een deel van de vordering(en) wordt voldaan en het resterende deel door de schuldeisers wordt kwijtgescholden. Omdat niet alle schuldeisers met dit voorstel hebben ingestemd, heeft de heer [naam01] de rechtbank verzocht het aangeboden akkoord dwingend op te leggen. Dit verzoek wordt door de rechtbank afgewezen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1.De feiten waar de rechtbank van uit gaat

1.1.
De heer [naam01] heeft de afgelopen jaren een schuldenlast opgebouwd van € 646.186,40 aan negen schuldeisers met totaal twaalf vorderingen. Het is de heer [naam01] niet gelukt om zelf een oplossing te vinden voor deze schulden.
Met behulp van Zuidweg & Partners heeft hij voor het laatst op 5 juli 2022 een schuldregeling aangeboden (saneringsakkoord). Dit voorstel houdt in dat over een periode van 36 maanden aan de schuldeisers met een recht van voorrang een uitkering ineens wordt aangeboden van 7,72% en aan de gewone schuldeisers een uitkering ineens van 3,86%, tegen kwijtschelding van het restant van hun vorderingen.
1.2.
Mevrouw [naam02] is niet akkoord gegaan met dit voorstel. De heer [naam01] heeft in zijn verzoekschrift inzake het dwangakkoord in eerste instantie verklaard schulden te hebben aan het LBIO van € 5.076,39 en € 3.896,90, dat is totaal 1,39% van de totale schuldenlast. In het aangepaste verzoekschrift inzake het dwangakkoord van 31 januari 2023 heeft hij verklaard voormelde bedragen te zijn verschuldigd aan mevrouw [naam02] .
1.3.
Vesting Finance is ook niet akkoord gegaan met dit voorstel. De heer [naam01] heeft een schuld aan Vesting Finance van € 261.610,90, dat is 40,49% van de totale schuldenlast.
1.4.
De Volksbank is evenmin akkoord gegaan met dit voorstel. De heer [naam01] heeft een schuld aan De Volksbank van € 61.172,56, dat is 9,47% van de totale schuldenlast.
1.5.
Om tot een oplossing voor zijn schulden te komen heeft de heer [naam01] op 30 december 2022 bij de rechtbank twee verzoeken ingediend. In de eerste plaats wil hij dat de rechtbank mevrouw [naam02] , Vesting Finance en De Volksbank dwingt mee te werken aan de schuldregeling (een dwangakkoord oplegt). Wanneer de rechtbank dit verzoek afwijst, wil hij worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP).
1.6.
Vesting Finance is blijkens haar e-mail van 22 februari 2023 alsnog akkoord gegaan. Namens Zuidweg & Partners is ter zitting medegedeeld dat ook De Volksbank heeft verklaard alsnog akkoord gegaan. Het verzoek inzake het dwangakkoord richt zich dus niet langer tegen deze schuldeisers.

2.De procedure

2.1.
De verzoeken van de heer [naam01] zijn behandeld op de zitting van
27 februari 2023. Op deze zitting verschenen:
- de heer [naam01] ,
- de heer [naam03] en mevrouw [naam04] , schuldhulpverleners van Zuidweg & Partners te Rotterdam;
- mevrouw [naam02] , alsmede [naam05] .
2.2.
Na het sluiten van de zitting heeft de schuldhulpverlener nog een stuk ingestuurd. De heer [naam01] is daartoe niet door de rechtbank in de gelegenheid gesteld, zodat dit stuk buiten beschouwing zal worden gelaten.

3.Standpunten van partijen

3.1.
De heer [naam01] stelt dat het onredelijk is dat mevrouw [naam02] het aanbod niet aanvaardt. Volgens hem heeft hij al het mogelijke gedaan om het aangeboden percentage aan zijn schuldeisers aan te bieden en kan hij niet meer aanbieden dan hij heeft gedaan.
3.2.
Mevrouw [naam02] stemt niet in met de aangeboden schuldregeling om de volgende redenen. De heer [naam01] is in gebreke geweest met de betaling van verschuldigde kinderalimentatie. Hij heeft niet aangegeven dat hij die niet kan betalen en heeft ook geen nihilstelling aangevraagd. Daarom is de betalingsachterstand verwijtbaar. De vordering van haar inmiddels meerderjarige [naam05] loopt nog steeds. Die loopt op, aangezien de heer [naam01] die (ook) niet betaalt.

4.De beoordeling van de verzoeken

4.1.
De rechtbank wijst het verzoek van de heer [naam01] om een dwangakkoord op te leggen af. Hieronder wordt dit oordeel toegelicht.
Het beoordelingskader van een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord
4.2.
Een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord kan worden toegewezen als aan twee voorwaarden is voldaan. Ten eerste moet de rechtbank vaststellen dat de schuldbemiddeling op de juiste wijze is uitgevoerd door een daartoe bevoegde instantie. Ten tweede moet de rechtbank aan de hand van een belangenafweging vaststellen dat het onredelijk is dat mevrouw [naam02] weigert in te stemmen met de aangeboden schuldregeling.
Bevoegde instantie, maar niet goed en controleerbaar gedocumenteerd
4.3.
De rechtbank stelt vast dat de schuldbemiddeling is uitgevoerd door Zuidweg & Partners. Dat betekent dat wordt voldaan aan de eerste door de wet gestelde voorwaarde, namelijk dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij. Het voorstel is naar het oordeel van de rechtbank echter niet goed en controleerbaar gedocumenteerd. Hiertoe geldt het volgende.
Onduidelijk en onvolledig aanbod
4.4.
De heer [naam01] heeft de rechtbank verzocht mevrouw [naam02] te dwingen akkoord te gaan met het aanbod en heeft daarbij aangegeven dat zij gerechtigd is tot de onbetaald gelaten alimentatiebedragen (€ 5.076,39 en € 3.896,90). Dat klopt echter niet (helemaal). [naam05] is inmiddels (jong)meerderjarig. Hierdoor is de eerder vastgestelde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding op grond van artikel 1:395b van het Burgerlijk Wetboek van rechtswege geconverteerd in een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van mevrouw [naam05] . Zij kan vanaf dat moment zelfstandig aanspraak maken op deze bijdrage. Dit strookt ook met haar verklaring ter zitting dat zij is gekort op haar studiefinanciering in verband met haar aanspraak op alimentatie, die de heer [naam01] dus niet (volledig) heeft betaald. Uit de bij het verzoekschrift gevoegde stukken blijkt dat mevrouw [naam05] , gerekend vanaf de dag dat zij meerderjarig is geworden, aanspraak heeft op een bedrag van € 5.076,39 aan achterstallige alimentatie. Dit betekent dat zij als alimentatiegerechtigde zelfstandig in deze verzoekschriftprocedure had moeten worden betrokken. Dat is echter niet gebeurd: de heer [naam01] heeft geen aanbod gedaan aan mevrouw [naam05] en heeft de rechtbank niet verzocht haar te dwingen akkoord te gaan. Daarmee is zij als schuldeiser buiten het akkoord gehouden. Niet gebleken is echter dat het aan de andere schuldeisers duidelijk is gemaakt dat deze schuldeiser (aldus) aanspraak kan maken op volledige betaling van haar vordering, terwijl de andere schuldeisers genoegen moeten nemen met een gering percentage. Evenmin is gebleken dat in een situatie waarin een van de schuldeisers aanspraak blijft houden op volledige betaling, het akkoord nog uitvoerbaar is. De rechtbank is daarom van oordeel dat het voorstel onvoldoende goed en betrouwbaar is gedocumenteerd.
4.5.
De rechtbank is om nog een reden van oordeel dat het voorstel onvoldoende goed en betrouwbaar is gedocumenteerd. Het voorstel is gebaseerd op de inkomsten van de heer [naam01] als zelfstandig ondernemer. Daarbij is voor het jaar 2022 uitgegaan van een omzet van € 44.200,-. Hij heeft één opdrachtgever en werkt 40 uur per week
voor die opdrachtgever tegen een uurtarief van € 20,-, hetgeen leidt tot een weekomzet van € 800,-. Om een jaaromzet van € 44.200,- te behalen zou de heer [naam01] dan 55,25 weken per jaar voor zijn opdrachtgever moeten werken. Dit behoeft toelichting, maar die heeft hij niet kunnen geven.
De heer [naam01] heeft niet het maximaal haalbare voorstel gedaan
4.6.
De rechtbank kan een zogenaamd ‘dwangakkoord’ opleggen wanneer de weigering van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden onredelijk is. Om te kunnen beoordelen of dat het geval is, moet de rechtbank de belangen van alle betrokkenen afwegen: van de verzoeker zelf, van de weigerende schuldeiser(s) en van de schuldeisers die wél hebben ingestemd. Een van de omstandigheden die de rechtbank daarbij beoordeelt is of voldoende duidelijk is dat het aanbod het uiterste is waartoe de schuldenaar financieel in staat moet worden geacht. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval.
4.7.
De schuldeisers moeten ervan uit kunnen gaan dat het aanbod ineens dat aan hen is gedaan een (financieel) maximaal haalbaar voorstel is. Het voorstel is gebaseerd op een netto-inkomen van € 2.314,75 per maand. Niet gebleken is dat het uurtarief dat de heer [naam01] bij zijn opdrachtgever in rekening brengt een marktconform uurtarief is. Ter terechtzitting is bovendien gebleken dat de heer [naam01] ruime werkervaring heeft en is hem voorgehouden dat niet onaannemelijk is dat hij in loondienst een hoger inkomen zou kunnen verdienen. De heer [naam01] heeft dit niet weersproken. Dit maakt dat de rechtbank er ook niet van kan uitgaan dat het saneringsvoorstel is gebaseerd op de maximale verdiencapaciteit van de heer [naam01] en dus evenmin dat het saneringsvoorstel dat is gedaan, het uiterste is waartoe hij in staat moet worden geacht.
Argumenten van mevrouw [naam02]
4.8.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot afwijzing van het verzoek tot het opleggen van het dwangakkoord. Daarom is het niet meer nodig de argumenten te bespreken op grond waarvan mevrouw [naam02] niet instemt met de aangeboden
schuldregeling.
Op het WSNP-verzoek wordt in een apart vonnis beslist
4.9.
De heer [naam01] heeft op de zitting laten weten het verzoek om te worden toegelaten tot WSNP te handhaven als het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord wordt afgewezen. De rechtbank zal op dat verzoek in een apart vonnis beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord af.
Dit is de beslissing van mr. R. Cats, rechter, in samenwerking met R. Becker, griffier.
Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2023.
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan verzoeker gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen. Dat kan door een advocaat een verzoekschrift in te laten dienen bij de griffie van het gerechtshof in Den Haag. Dit kan alleen indien het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ook door de rechtbank is afgewezen en verzoeker tegelijk hoger beroep instelt tegen die afwijzing (art. 292 lid 3 Fw).