ECLI:NL:RBDHA:2023:3341

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2023
Publicatiedatum
15 maart 2023
Zaaknummer
C/09/634571 / FA RK 22-5747
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging kinderalimentatie na scheiding van ouders met minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2023 een beschikking gegeven inzake de wijziging van kinderalimentatie. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. E.J.W. Schuijlenburg, heeft verzocht om een wijziging van de door de vader te betalen kinderalimentatie voor hun twee minderjarige kinderen, geboren in 2006 en 2008. De vader, vertegenwoordigd door mr. R.W. van den Hoek, heeft verweer gevoerd en zelf ook een verzoek ingediend om de moeder te verplichten tot het betalen van kinderalimentatie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders in 2011 zijn gescheiden en dat de vader sindsdien een maandelijkse bijdrage van € 270,- heeft betaald, welke in juni 2021 is verhoogd naar € 370,-. De moeder heeft aangevoerd dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een aanpassing van de kinderalimentatie rechtvaardigen. De rechtbank heeft de verzoeken van beide partijen beoordeeld en geconcludeerd dat de vader, met ingang van 13 maart 2023, € 50,- per maand aan kinderalimentatie aan de moeder moet betalen, wat neerkomt op € 25,- per kind per maand.

De rechtbank heeft ook de draagkracht van de vader in overweging genomen, waarbij rekening is gehouden met zijn schuldenlast en de kosten van levensonderhoud. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vader zijn draagkracht volledig moet benutten voor de kosten van de kinderen. De proceskosten zijn gecompenseerd, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beslissing is genomen door kinderrechter mr. H.C.L. Vreugdenhil, in aanwezigheid van griffier mr. S. Sluijmer.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 22-5747
Zaaknummer: C/09/634571
Datum beschikking: 13 maart 2023

Kinderalimentatie

Beschikking op het op 26 augustus 2022 ingekomen verzoek van:

[naam 1] ,

de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. E.J.W. Schuijlenburg in Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[naam 2] ,

de vader,
wonende in [woonplaats 2] , gemeente [gemeente] ,
advocaat: mr. R.W. van den Hoek in Leiden.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift met zelfstandige verzoeken;
  • het F9-formulier van 2 november 2022 van de vader;
  • het F9-formulier van 14 november 2022 van de vader;
  • het F9-formulier van 1 december 2022 van de vader;
  • het F9-formulier van 2 december 2022 van de moeder;
  • het F9-formulier van 25 januari 2023 van de moeder, met wijziging van haar verzoek en bijlagen;
  • het F9-formulier van 2 februari 2023 van de vader, met bijlagen.
De minderjarige [minderjarige 1] heeft zich schriftelijk uitgelaten over het verzoek.
Op 13 februari 2023 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de moeder bijgestaan door haar advocaat en de vader bijgestaan door zijn advocaat.

Feiten

  • De ouders hebben een affectieve relatie met elkaar gehad tot 2011.
  • Zij zijn de ouders van de volgende minderjarige kinderen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2006 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2008 in [geboorteplaats] .
  • De vader heeft de kinderen erkend.
  • De moeder is van rechtswege belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen.
  • De kinderen wonen bij de moeder.
Verzoek en verweer
De moeder verzoekt, zoals dat nu luidt, te bepalen dat de vader aan de moeder ten behoeve van de kosten van de verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] :
  • met ingang van 1 februari 2022, een bijdrage zal betalen van € 185,- per kind per maand, maandelijks bij vooruitbetaling aan de moeder te voldoen, en;
  • met ingang van 26 augustus 2022, althans een door de rechtbank te bepalen datum, een bijdrage zal betalen van € 369,- per maand voor [voornaam minderjarige 1] en € 389,- per maand voor [voornaam minderjarige 2] , althans een zodanige bijdrage als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren, en;
  • met ingang van 11 november 2022, althans een door de rechtbank te bepalen datum, een bijdrage zal betalen van € 480,- per maand voor [voornaam minderjarige 1] en € 525,- per maand voor [voornaam minderjarige 2] , althans een zodanige bijdrage als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren,
voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De vader voert verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Daarnaast verzoekt de vader zelfstandig te bepalen dat de moeder, met ingang van 1 november 2022, een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [voornaam minderjarige 1] en [voornaam minderjarige 2] dient te voldoen van € 75,- per kind per maand, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en kosten rechtens.
De moeder voert verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

KinderalimentatieDe rechtbank ziet aanleiding om eerst het zelfstandige verzoek van de vader om een door de moeder aan hem te betalen kinderalimentatie voor de kinderen vast te stellen, te beoordelen.
De rechtbank overweegt als volgt. Doorgaans wordt kinderalimentatie betaald aan de ouder bij wie de kinderen hun hoofdverblijfplaats hebben. Het uitgangspunt hierbij is dat de ouder waar de kinderen in de Basisregistratie Personen (BRP) staan ingeschreven, alle verblijfsoverstijgende kosten van de kinderen betaalt en dat de andere ouder de kosten die samenhangen met het verblijf bij die ouder, de zogenoemde zorgkosten, voor zijn of haar rekening neemt. De vader, bij wie de kinderen niet staan ingeschreven in de BRP, heeft in de stukken en op de zitting naar het oordeel van de rechtbank niet, althans onvoldoende aangevoerd dat hij te weinig draagkracht heeft om in zijn eigen zorgkosten voor de kinderen te voorzien. De rechtbank zal het verzoek van de vader tot het vaststellen van een door de moeder aan hem te betalen kinderalimentatie voor de kinderen daarom afwijzen.
De rechtbank zal hierna de verzoeken van de moeder om de door de vader aan haar te betalen kinderalimentatie voor de kinderen te wijzigen, beoordelen.
Ontvankelijkheid
Op grond van artikel 1:401 eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
Tussen de ouders staat vast dat zij zijn overeengekomen dat de vader na het uiteengaan van de ouders in 2011 € 270,- per maand aan de moeder betaalt aan kinderalimentatie voor de kinderen. Op de zitting heeft de vader vervolgens erkend dat de ouders deze overeenkomst in juni 2021 mondeling hebben gewijzigd, in die zin dat de vader voortaan € 370,- per maand aan de moeder betaalt aan kinderalimentatie voor de kinderen.
Omdat de moeder op de zitting desgevraagd een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 BW heeft gesteld, welke wijzigingen de vader overigens niet heeft betwist, is zij ontvankelijk in haar verzoeken. De rechtbank zal hierna beoordelen of sprake is van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden die wijziging van de kinderalimentatie rechtvaardigt.
Ingangsdatum
De rechtbank zal om proceseconomische redenen eerst de ingangsdatum van de eventueel te wijzigen kinderalimentatie beoordelen.
De moeder verzoekt om de kinderalimentatie met ingang van verschillende periodes te wijzigen, namelijk met ingang van 1 februari 2022, met ingang van 26 augustus 2022 en met ingang van 11 november 2022.
De rechtbank overweegt dat volgens vaste jurisprudentie behoedzaam gebruik moet worden gemaakt van de bevoegdheid om een kinderalimentatie over een periode in het verleden en dus met terugwerkende kracht te wijzigen. De rechtbank is van oordeel dat in deze situatie geen sprake is van zodanige omstandigheden die wijziging van de kinderalimentatie met terugwerkende kracht rechtvaardigen. Tussen de ouders staat inmiddels vast dat zij hun overeenkomst over de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie in juni 2021 hebben gewijzigd naar € 370,- per maand en de rechtbank is niet, althans onvoldoende gebleken dat de vader vanaf 1 februari 2022, dan wel vanaf 26 augustus 2022, dan wel vanaf 11 november 2022 geheel niet aan zijn onderhoudsverplichting heeft voldaan. Hoewel de vader – op advies van zijn advocaat – sinds recent geen bijdragen meer heeft overgemaakt aan de moeder, heeft hij wel tot op heden steeds bijdragen direct naar de kinderen overgemaakt. Ook is de rechtbank niet gebleken dat de moeder in de financiële problemen is geraakt. De rechtbank acht het daarom redelijk om de datum van de beschikking te hanteren voor de eventuele wijziging van de kinderalimentatie.
Dit betekent dus dat de rechtbank geen aanleiding ziet om de kinderalimentatie over verschillende periodes te wijzigen, zoals door de moeder is verzocht.
Behoefte
De ouders zijn het er inmiddels over eens dat de behoefte van de kinderen € 1.048,- per maand bedraagt in 2022 en geïndexeerd naar 2023 € 1.084,- per maand.
Tussen de ouders is daarbij in geschil is in hoeverre de sportkosten die voor [voornaam minderjarige 2] worden gemaakt vanwege haar scoliose, haar behoefte vermeerderen.
De rechtbank volgt in dit opzicht het Rapport Alimentatienormen, waarin in artikel 3.1 onder d is opgenomen dat als bepaalde bijzondere kosten zo uitzonderlijk zijn dat deze niet zijn inbegrepen in de tabelbedragen voor de kosten van de kinderen, deze de behoefte kunnen vermeerderen. De rechtbank ziet in wat de moeder heeft aangevoerd geen aanleiding om de behoefte van [voornaam minderjarige 2] te vermeerderen met deze sportkosten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de moeder, mede gelet op de gemotiveerde betwisting van de vader, onvoldoende onderbouwd dat deze sportkosten – die relatief beperkt van omvang zijn – niet al in de gehanteerde tabelbedragen zijn verdisconteerd.
Draagkracht vader
De ouders zijn het erover eens dat voor de berekening van de draagkracht van de vader rekening moet worden gehouden met een winst uit onderneming van € 58.411,- in 2021.
De rechtbank houdt verder rekening met de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de volgende fiscale heffingskortingen:
  • de algemene heffingskorting;
  • de arbeidskorting.
Vanwege de ingangsdatum, zoals hiervoor is overwogen, rekent de rechtbank met periode 2023-I.
De rechtbank berekent aldus het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de vader op € 3.696,- per maand.
Tussen de ouders is in geschil of voor de berekening van de draagkracht van de vader rekening moet worden gehouden met de schuldenlast van de vader en de aflossingen op de schulden. Volgens de moeder heeft de vader onvoldoende bewijstukken van de schulden overgelegd, terwijl de vader van mening is dat hij zijn schuldenlast wel voldoende heeft onderbouwd.
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld Hoge Raad 9 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:40) dient bij het bepalen van de draagkracht van de onderhoudsplichtige – in dit geval de vader – rekening te worden gehouden met alle schulden, ongeacht of op deze schulden wordt afgelost en ongeacht wanneer deze schulden zijn aangegaan. Weliswaar kan de rechtbank redenen aanwezig oordelen om in afwijking van deze hoofdregel aan bepaalde schulden geen of minder gewicht toe te kennen, maar in dit geval ziet de rechtbank hiertoe geen aanleiding, omdat de vader het bestaan van zijn schulden en de aflossingen daarop naar het oordeel van de rechtbank voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank zal voor de berekening van de draagkracht van de vader rekening houden met de volgende aflossingen op de volgende schulden:
  • € 1.250,- per maand aan aflossing op een schuld van € 30.000,- bij [bedrijf 1] , vertegenwoordigd door [naam 3] , de schoonvader van de vader. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vader voldoende onderbouwd dat hij hiermee vier schulden bij de Belastingdienst heeft afgelost;
  • € 318,99 per maand aan aflossing op een schuld van € 19.139,40 bij [bedrijf 2] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vader voldoende onderbouwd dat hij een auto moest kopen, omdat hij anders zijn werk als ZZP’er niet kan verrichten;
  • € 400,- per maand aan aflossing op een schuld van € 8.820,- bij [naam 3] , de schoonvader van de vader;
  • € 196,- per maand aan aflossing op een schuld van € 11.943,- bij de Belastingdienst wegens de coronacrisis;
  • € 36,- per maand aan aflossing op een schuld van € 843,- bij de Belastingdienst wegens te veel ontvangen zorgtoeslag.
Tussen de ouders is verder in geschil of voor de berekening van de draagkracht van de vader rekening moet worden gehouden met het gehele woonbudget van 30% of slechts met de helft. Volgens de moeder kan de vader, omdat hij samenwoont met zijn partner, zijn woonlasten delen. De moeder acht het daarom redelijk dat rekening wordt gehouden met 15% van het woonbudget. De vader stelt zich op het standpunt dat rekening moet worden gehouden met het gehele woonbudget van 30%, omdat hij met zijn partner de afspraak heeft gemaakt dat hij € 1.300,- per maand betaalt aan woonlasten.
Uit de door de rechtbank gemaakte berekening volgt een forfaitaire woonbudget van
€ 1.108,- per maand. Gelet op de geringe discrepantie tussen het forfaitaire woonbudget en het werkelijke woonbudget van de vader en omdat de vader naar het oordeel van de rechtbank voldoende heeft gemotiveerd waarom zijn werkelijke woonlasten € 1.300,- per maand bedragen, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om af te wijken van de richtlijn van de Expertgroep Alimentatie. De rechtbank rekent daarom met het gehele woonbudget van 30%.
Gelet op de door de rechtbank gemaakte berekening gaat de rechtbank ervan uit dat de vader een minimale draagkracht heeft van € 25,- per kind per maand.
Hieruit volgt dat de draagkracht van de vader de beperkende factor is. Gelet hierop zal de rechtbank in deze procedure niet nader ingaan op de draagkracht van de moeder.
Zorgkorting
Zoals hiervoor is overwogen, is de draagkracht van de vader de beperkende factor. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de aanspraak van de vader op een zorgkorting vervalt en dat de vader zijn draagkracht volledig zal moeten benutten om in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen te voorzien.
Conclusie
De rechtbank zal gelet op het voorgaande bepalen dat de vader, met ingang van 13 maart 2023, € 50,- per maand aan kinderalimentatie aan de moeder moet voldoen. De rechtbank zal het meer of anders door de moeder verzochte afwijzen.
Aanhechten berekening
De rechtbank heeft een berekening gemaakt van de draagkracht van de vader. Deze berekening is aan de beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Proceskosten
Omdat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren zoals hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt de door de vader, met ingang van 13 maart 2023, te betalen kinderalimentatie voor:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2006 in [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2008 in [geboorteplaats] ;
op € 50,- per maand, dus € 25,- per kind per maand, maandelijks telkens bij vooruitbetaling aan de moeder te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.C.L. Vreugdenhil, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. S. Sluijmer als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 13 maart 2023.