8.3Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij het bepalen van de maatregel en straf rekening gehouden met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, de eendaadse samenloop, de persoonlijke omstandigheden en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft daarbij het volgende in het bijzonder in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich in periode van enkele maanden tijdens twee verschillende incidenten zevenmaal schuldig gemaakt aan ernstige geweldsfeiten, namelijk tweemaal een poging tot doodslag, driemaal een poging tot zware mishandeling en tweemaal openlijke geweldpleging tegen de slachtoffers. Bij beide voorvallen raakte verdachte zonder noemenswaardige aanleiding betrokken bij ruzies waarna hij niet aarzelde om bij het uitvechten daarvan een mes te gebruiken. De verdachte heeft de slachtoffers op grove wijze nodeloos pijn en (steek)letsel bezorgd. Een van de slachtoffers is zelfs in kritieke toestand naar het ziekenhuis gebracht en moest meerdere operaties voor zijn opgelopen letsel ondergaan. Door aldus te handelen heeft de verdachte ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van de slachtoffers. Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van dergelijke geweldsfeiten nog een lange tijd de psychische gevolgen daarvan ondervinden. Dat dit bij de slachtoffers ook het geval is blijkt uit de toelichtingen op hun schadevergoedingsverzoeken. De geweldsfeiten speelden zich af op klaarlichte dag op de openbare weg. Bij het incident in Den Haag zijn meerdere mensen getuige geweest van de gevolgen van de steekpartij. Door dergelijke feiten worden in de maatschappij gevoelens van angst en onveiligheid aangewakkerd.
Wat betreft het mes dat de verdachte bij beide incidenten gebruikte merkt de rechtbank het volgende op. Uit berichten in de media blijkt dat steeds meer jongeren (grote) messen bij zich dragen. Dit komt deels voort uit eerdere geweldsincidenten, waardoor sommige jongeren zich niet meer veilig voelen en een mes meenemen om zich te kunnen verdedigen, met alle gevolgen van dien. De rechtbank maakt zich grote zorgen over dit messenbezit onder jongeren en de daarmee samenhangende toename van steekpartijen onder jongeren. Ook in de strafzaak van de verdachte blijkt dat jongeren op straat messen bij zich dragen en het gebruik van deze wapens niet schuwen op het moment dat er – in hun beleving – een ruzie met leeftijdsgenoten moet worden uitgevochten. Dit zorgt voor veel onrust in de maatschappij. Het voorhanden hebben van een mes vergroot het risico op daadwerkelijk gebruik daarvan aanzienlijk, en dit leidt tot steeds meer steekincidenten met vaak een zeer ernstige afloop. De rechtbank vindt dit een uiterst zorgelijke ontwikkeling en een groot maatschappelijk probleem.
Samenloop
De rechtbank merkt de feiten 1, 2, 3 en 4 in de dagvaarding met parketnummer: 05/263848-21 aan als gepleegd in een eendaadse samenloop, nu de gedragingen een samenhangend feitencomplex opleveren dat zich in dezelfde tijdsperiode en op dezelfde plaats heeft afgespeeld, zodat de verdachte daarvan in wezen één verwijt kan worden gemaakt. Ditzelfde geldt voor de feiten 1 en 2 in de dagvaarding met parketnummer: 09/040911-22.
Tussenconclusie
Gelet op de hiervoor benoemde aard en ernst van de bewezenverklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur.
Vervolgens moet worden nagegaan of de persoon van de verdachte of zijn persoonlijke omstandigheden invloed hebben op de strafoplegging en zo ja, in welke mate.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de Pro Justitia rapportages van 26 juli 2022 van kinder- en jeugdpsychiater drs. Th. J.G. Bakkum en van 12 juli 2022 van psycholoog drs. M. Hulshof. De verdachte heeft verzocht om aanvullende rapportages wegens een wijziging van zijn procespositie ten aanzien van het incident dat zich heeft afgespeeld in Den Haag. De rechtbank heeft kennisgenomen van het aanvullende rapport van 10 januari 2023, gezamenlijk opgesteld door drs. Th. J.G. Bakkum en drs. M. Hulshof.
In het laatstgenoemde rapport worden de bevindingen van de eerdere rapporten bevestigd. De deskundigen hebben geconcludeerd dat bij verdachte sprake is van een normoverschrijdende gedragsstoornis, een disharmonisch intelligentieprofiel en een ouder-kindrelatieprobleem. Ook is er sprake van een onvoldoende adequaat functionerend geweten. Een stoornis in het middelengebruik kan niet worden vastgesteld en ook niet worden uitgesloten. De verdachte toont over het algemeen beredeneerd gedrag en maakt bewuste keuzes. Hij heeft een goed besef van het wederrechtelijke van zijn handelen. Hoewel de normoverschrijdende gedragsstoornis aanwezig zal zijn geweest ten tijde van de ten laste gelegde feiten, heeft de verdachte in aanloop naar waarschijnlijk beide feiten bewuste keuzes gemaakt en is zich daarbij bewust geweest van de mogelijke langere termijn gevolgen. Daarom adviseren de deskundigen om verdachte het bewezenverklaarde volledig toe te rekenen. Het recidiverisico wordt als hoog ingeschat. De verdachte moet leren nadenken over de keuzes die hij maakt. Het is van belang dat de verdachte in een intramurale behandeling met gefaseerde en gecontroleerde resocialisatie gaat werken aan het moreel redeneren, delictsanalyse en betere bewustwording van zijn antisociale cognities. De verdachte staat zeer beperkt open voor behandeling en heeft niet of nauwelijks probleembesef. Daarbij heeft de verdachte zich herhaaldelijk aan voorwaarden en toezicht onttrokken. Gelet op al deze omstandigheden is het juridisch kader van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk. Deze maatregel wordt van belang geacht voor een zo gunstig mogelijk verdere ontwikkeling van de verdachte omdat met behulp van de maatregel en de voornoemde behandelelementen naast de algehele orthopedagogische benadering van een justitiële jeugdinrichting de verdachte tot een meer geslaagd en prosociaal maatschappelijk leven kan komen. De maatregel moet zo veel als mogelijk de antisociale ontwikkeling van de verdachte keren.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming van 10 februari 2023. Uit het rapport blijkt dat ook de Raad tot de conclusie komt van de noodzaak van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Er is bij de verdachte sprake van opvoedings- en ontwikkelingsproblematiek. Daarop gebaseerde interventies (in een civiel kader) hebben geen blijvend positief effect opgeleverd. Ambulante interventies in de thuissituatie (MST-begeleiding) hebben op termijn geen positief resultaat gehad en ook een beoogde plaatsing in een open drie-milieu voorziening is niet gelukt. Bij de verdachte wordt daarnaast geen ingang gezien om over de incidenten te praten. Voornoemde belemmeringen of beperkingen zijn dermate zwaarwegend dat alle middelen en interventies in een ambulant kader niet meer mogelijk of beschikbaar zijn. Daar komt bij dat er problemen in de huisvesting van de verdachte worden gezien. Vanwege zijn leeftijd en diagnose komt hij niet in aanmerking voor reguliere woonbegeleidingstrajecten. Er is dus geen startsituatie van waaruit een eventueel ambulant traject, aansluitend op een periode van detentie, mogelijk is. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel is niet passend en een gepasseerd station. De verdachte heeft zich herhaaldelijk en langdurig aan toezicht en voorwaarden onttrokken. Naast de praktische belemmeringen vormt ook de persoonlijkheid van de verdachte een risico voor hemzelf en de maatschappij. De verdachte heeft een gemiddelde intelligentie en is zich bewust van zijn handelen en de keuzes die hij maakt. Gedragsinterventies gericht op het kunnen of willen leren van ander gedrag of een betere bewustwording van het eigen handelen moeten niet meer vrijblijvend worden aangeboden, gelet op het hoge recidiverisico. Ook wat betreft opleiding en mogelijkheid tot participatie in de maatschappij is verdachte onvoldoende voorbereid. Binnen een intramurale setting kan daar meer toezicht op worden gehouden.
Ter terechtzitting heeft [deskundige 1] , als deskundige en vertegenwoordiger namens de Raad voor de Kinderbescherming, aanvullend op het advies verklaard dat bij de verdachte is geconstateerd dat hij in grote mate zelfbepalend is, egocentrisch denkt en van mening is dat hij geen hulp nodig heeft. De verdachte is niet intrinsiek gemotiveerd om te veranderen. De deskundige benadrukt bovendien dat een ambulant kader niet maatschappelijk verantwoord is gelet op het hoge recidiverisico van de verdachte. Ten slotte heeft de deskundige opgemerkt dat een ambulant kader slechts mogelijk is voor de duur van twee jaar, terwijl het de verwachting is dat de verdachte voor langere duur behandeling nodig heeft. Hoewel de verdachte een
‘first offender’is adviseert de Raad voor de Kinderbescherming een onvoorwaardelijk PIJ-maatregel op te leggen. Uitsluitend een onvoorwaardelijke jeugddetentie is niet wenselijk omdat de verdachte na de detentieperiode dan onbehandeld terugkeert in de samenleving. Hij zal zich dan alsnog zelf moeten zien te redden. Dit is gelet op het hoge recidiverisico volstrekt onverantwoord.
Namens de jeugdreclassering heeft de [deskundige 2] , ter terechtzitting verklaard het advies van de Raad voor de Kinderbescherming te onderschrijven.
Houding van de verdachte
De houding van de verdachte over wat hij heeft gedaan heeft een strafverzwarende invloed op de strafoplegging. De verdachte heeft betrokkenheid bij het steekincident in Lichtenvoorde in het geheel ontkend, en heeft zich bij het steekincident in Den Haag vooral in een slachtofferpositie geplaatst. Dit terwijl een van de daadwerkelijke slachtoffers van het voorval in Den Haag door toedoen van de verdachte maar ternauwernood heeft overleefd. De rechtbank heeft geen enkele vorm van berouw, zelfinzicht, spijt of andere vormen van empathie of reflectie kunnen bespeuren bij de verdachte over wat hij heeft gedaan en heeft aangericht bij de slachtoffers.
PIJ-maatregel?
De rechtbank is van oordeel dat de conclusies van de deskundigen op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen en inzichtelijk zijn verwoord. De rechtbank legt deze dan ook ten grondslag aan de hiernavolgende overwegingen over een op te leggen PIJ-maatregel.
Blijkens artikel 77s Sr kan aan de verdachte bij wie ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestesvermogens bestond een PIJ-maatregel worden opgelegd. Het feit waarvoor de maatregel wordt opgelegd, dient een misdrijf te zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld, dan wel die behoort tot een van de feiten zoals genoemd in artikel 77s eerste lid onder a Sr. Aan die voorwaarden is in deze zaak voldaan.
Ook dient de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel te eisen. Gelet op de aard en ernst van het bewezenverklaarde en in aanmerking genomen wat de deskundigen hebben gerapporteerd over het recidiverisico, oordeelt de rechtbank dat ook aan deze voorwaarde is voldaan. Ten slotte dient de maatregel in het belang te zijn van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte. Dat de maatregel dit belang dient is door de deskundigen uitgebreid toegelicht.
De rechtbank overweegt voorts dat de PIJ-maatregel een middel is dat met grote terughoudendheid moet worden ingezet, zeker wanneer – zoals in het huidige geval – de verdachte ‘first offender’ is. Desondanks acht de rechtbank deze maatregel passend en noodzakelijk gelet op de aard en inhoud van het dossier en de persoon van de verdachte. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
Uit de hiervoor genoemde rapportages en verklaringen van de deskundigen blijkt het unanieme advies om aan de verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen. De verdachte komt berekenend over en heeft naar alle waarschijnlijkheid bewuste keuzes gemaakt ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten. Dat ambulante behandeling of begeleiding in het kader van een voorwaardelijke PIJ-maatregel ontoereikend is, is de rechtbank ten eerste gebleken uit het beschreven hoge recidiverisico. Zonder adequate behandeling in een beveiligde setting wordt het risico op toekomstig gewelddadig gedrag door de verdachte als zeer hoog gezien. Ten tweede acht de rechtbank het feit dat de verdachte stelt open te staan voor behandeling in een ambulant kader onvoldoende om de veiligheid van anderen te kunnen waarborgen. De verdachte heeft immers herhaaldelijk laten zien dat hij zich niet houdt aan de hem opgelegde regels en laat slechts heel beperkt zien dat hij beseft dat hij hulp nodig heeft. Hij is ondanks zijn jeugdige leeftijd zeer zelfbepalend en hij heeft zich in het verleden eerder onttrokken aan verschillende vormen van behandeling en begeleiding. Ten tijde van het incident in Den Haag was de verdachte weg gelopen uit een drie-milieu voorziening en is het hem gelukt drie maanden buiten beeld van de jeugdbescherming te blijven.
Daar komt bij dat de bewezenverklaarde feiten zeer ernstig zijn. Hoewel de verdachte ten tijde van die feiten verschillende vormen van hulp en begeleiding ontving is het in een paar maanden tijd helemaal misgegaan. De rechtbank heeft op basis van de problematiek van de verdachte onvoldoende vertrouwen in (de bestendigheid van) zijn gestelde motivatie en zijn vermogen om zich gedurende langere periode daadwerkelijk te committeren aan voorwaarden. De deskundigen hebben er terecht op gewezen dat gelet op de ernst van de problematiek en het resocialisatieprogramma de behandeling van de verdachte hoogstwaarschijnlijk meer tijd in beslag zal nemen dan de maximale duur van een voorwaardelijke PIJ-maatregel.
Gelet op deze overwegingen, is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel aan de verdachte noodzakelijk is.
De rechtbank overweegt dat deze PIJ-maatregel wordt opgelegd ter zake misdrijven die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betekent dat verlenging van de maatregel mogelijk is voor zover deze de duur van zeven jaar niet te boven gaat.
Slotsom
De rechtbank is zich ervan bewust dat met oplegging van de PIJ-maatregel een langdurende vorm van vrijheidsbeneming gepaard gaat. De rechtbank heeft hiervoor evenwel benoemd dat de hoeveelheid en de ernst van de feiten een vrijheidsbenemende straf van lange duur rechtvaardigt. Waar de oplegging van de PIJ-maatregel die duur iets vermindert, draagt de hiervoor benoemde houding van de verdachte bij aan de lengte van die duur. Al met al acht de rechtbank het passend en geboden om naast de PIJ-maatregel aan de verdachte een jeugddetentie op te leggen van 14 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Dit is aanzienlijk lager dan de officier van justitie heeft geëist. Dit is gelegen in het feit dat de rechtbank tot andere kwalificaties van de bewezenverklaarde feiten is gekomen.
9. De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen (05/263848-21)
[slachtoffer 7]
, bijgestaan door M. Tijken, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en heeft een schadevergoeding van € 3.000,- aan immateriële schade gevorderd. De schadevergoeding te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.