ECLI:NL:RBDHA:2023:3226

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
NL22.7193
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verblijfvergunning asiel en overdrachtstermijn in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser, geboren in 1972 en van Syrische nationaliteit, had op 7 oktober 2020 een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Italië op basis van de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van het asielverzoek. Dit besluit is in rechte vast komen te staan. Eiser werd later alsnog in de nationale asielprocedure opgenomen, omdat de overdracht aan Italië niet tijdig had plaatsgevonden. Op 14 augustus 2021 diende eiser een nieuwe asielaanvraag in, die werd ingewilligd met als ingangsdatum 14 augustus 2021.

Eiser betoogde dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning ten onrechte was vastgesteld op 14 augustus 2021, en dat deze had moeten zijn 7 oktober 2020, omdat verweerder niet tijdig had overgedragen aan Italië. De rechtbank overwoog dat de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 44, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag is ontvangen. De rechtbank concludeerde dat de asielprocedure van eiser was geëindigd met het besluit van 2 maart 2021 en dat de nieuwe aanvraag van 14 augustus 2021 de juiste ingangsdatum voor de verblijfsvergunning was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen vier weken na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.7193

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.J. Verwers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Deniz).

ProcesverloopBij besluit van 8 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingewilligd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 31 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1972 en heeft de Syrische nationaliteit. Hij heeft op
7 oktober 2020 een asielvergunning ingediend. Verweerder heeft bij besluit van
2 maart 2021 deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Italië op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van het asielverzoek. Dit besluit staat in rechte vast [1] .
1.1.
Verweerder heeft eiser vervolgens alsnog in de nationale asielprocedure opgenomen, omdat eiser niet tijdig aan de autoriteiten van Italië is overgedragen. Eiser heeft op 14 augustus 2021 een nieuwe asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is door verweerder ingewilligd. De asielvergunning is verleend met als ingangsdatum 14 augustus 2021.
Wat vindt eiser in beroep?
2. Eiser stelt dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning ten onrechte
14 augustus 2021 is. Verweerder heeft eiser niet tijdig overgedragen aan Italië, zodat verweerder verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag van
7 oktober 2020. Dit had dan ook de ingangsdatum van zijn asielvergunning moeten zijn. Ter onderbouwing verwijst eiser naar een uitspraak van de Afdeling van 12 augustus 2020 [2] .
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. Op grond van artikel 44, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag is ontvangen. Deze bepaling is dwingendrechtelijk van aard. Dat betekent dat verweerder geen bevoegdheid heeft om een aanvraag in te willigen met ingang van een eerdere datum dan de datum waarop de aanvraag is ontvangen.
3.1.
Eisers asielaanvraag van 7 oktober 2020 is bij besluit van 2 maart 2021 niet in behandeling genomen in verband met het door Italië geaccepteerde overnameverzoek. Dit besluit staat in rechte vast en verweerder heeft dit besluit niet ingetrokken. Dat betekent dat de asielprocedure van eiser daarmee is geëindigd. De huidige asielprocedure is aangevangen met de opvolgende aanvraag van 14 augustus 2021. Verweerder heeft op grond van artikel 44, tweede lid van de Vw dus terecht de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vastgesteld op 14 oktober 2021.
3.2.
Het beroep van eiser op de uitspraak van de Afdeling, leidt niet tot een ander oordeel. Er is geen sprake van een vergelijkbaar geval. In de zaak die aan die uitspraak ten grondslag lag, was namelijk sprake van een andere situatie. Verweerder heeft in die zaak het claimverzoek ingetrokken terwijl de overdrachtstermijn nog liep. Met het intrekken van het claimverzoek is de grondslag aan het meeromvattende besluit, waaronder het overdrachtsbesluit, in die zaak komen te ontvallen. De Afdeling stelt daarom dat verweerder dat besluit heeft teruggenomen. In de zaak van eiser is het claimverzoek, noch het besluit op de eerste asielaanvraag ingetrokken. Het voorgaande betekent dat eisers eerste asielprocedure was beëindigd [3] . Eiser heeft daarom een nieuwe asielaanvraag moeten indienen. Verweerder heeft dan ook terecht de datum van de nieuwe aanvraag als ingangsdatum gebruikt. De omstandigheid dat de rechtbank Amsterdam [4] anders heeft geoordeeld, doet daar niet aan af.
Wat is de conclusie?
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.M. van den Berg, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 31 mei 2021, 202102961/1/V1.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 12 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1895.
3.Zie onder meer de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 5 juli 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:6664 en de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 19 november 2021, ECLI:NL:RBGEL:2021:6145.
4.Zie de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 6 mei 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:2480.