ECLI:NL:RBDHA:2023:31

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 januari 2023
Publicatiedatum
4 januari 2023
Zaaknummer
09-092084-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf wegens straatroven, witwassen en misbruik van persoonsgegevens

Op 4 januari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij meerdere straatroven in Gouda en Rotterdam. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 23 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, wegens zijn betrokkenheid bij drie straatroven, het witwassen van een telefoon en het misbruik maken van persoonsgegevens. De verdachte, geboren in 2003 en op dat moment gedetineerd, werd beschuldigd van het plegen van straatroven op 16 en 10 oktober 2021, en op 29 oktober 2021 een poging tot beroving. Tijdens de zittingen op 16 augustus, 7 november, 14 en 21 december 2022, heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank oordeelde dat de verdachte bij de straatroven geweld had gebruikt en dat er sprake was van nauwe samenwerking met mededaders. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een vierde straatroof en medeplichtigheid aan oplichtingen, omdat het bewijs daarvoor onvoldoende was. De rechtbank achtte de bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het witwassen van een telefoon en het misbruik maken van persoonsgegevens van een slachtoffer. De rechtbank legde bijzondere voorwaarden op aan de voorwaardelijke straf, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met slachtoffers. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, en oordeelde dat de verdachte geen rekening had gehouden met de gevolgen van zijn daden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/092084-22
Datum uitspraak: 4 januari 2023
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 2003,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting Alphen aan den Rijn,
locatie Eikenlaan.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 16 augustus 2022 en 7 november 2022 (beide pro forma), 14 december 2022 (inhoudelijke behandeling) en 21 december 2022 (sluiting van het onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.J. van Drongelen en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. B.H.J. van Rhijn naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdachte wordt – kort en feitelijk weergegeven – verweten dat hij:
Zaak 1
- zich op 16 oktober 2021 te Gouda samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een straatroof, dan wel dat hij verschillende goederen die bij deze straatroof zijn weggenomen heeft witgewassen (feiten 1 tot en met 3);
Zaak 3
- zich op 19 oktober 2021 te Gouda samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een straatroof, dan wel dat hij een telefoon die bij deze straatroof is weggenomen heeft witgewassen (feit 4);

Zaken 4 en 5

- zich op 10 oktober 2021 te Gouda samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een straatroof, dan wel dat hij verschillende goederen die bij deze straatroof zijn weggenomen heeft witgewassen (feit 5);
- zich op 29 oktober 2021 te Rotterdam samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een poging tot beroving van [aangever 8] , dan wel dat hij daaraan medeplichtig is geweest (feit 6);
- in de periode van 10 oktober 2021 tot en met 29 oktober 2021 misbruik heeft gemaakt van de persoonsgegevens van [aangever 5] (feit 8);
Zaken 6 en 7
- in de periode van 16 juni 2021 tot en met 3 januari 2022 medeplichtig is geweest aan een tweetal oplichtingen (feit 7).

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 4 primair ten laste gelegde feit en tot bewezenverklaring van de onder 1 primair, 2, 3, 4 subsidiair, 5 primair, 6 primair, 7 en 8 ten laste gelegde feiten.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweren gevoerd. Hij heeft zich met betrekking tot de bewijsbeslissing over alle ten laste gelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage II opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. De bewijsmiddelen worden slechts gebruikt ten aanzien van het feit waarop zij blijkens hun inhoud betrekking hebben.
3.4.
Bewijsoverwegingen
3.4.1.
Straatroof 16 oktober 2021 te Gouda (Zaak 1)
Feitencomplex
Op basis van de redengevende feiten en omstandigheden zoals opgenomen in de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat op 16 oktober 2021 de [aangever 1] , [aangever 2] , [aangever 3] en [aangever 4] samen met nog een aantal andere vrienden in een park aan het Rodenburg te Gouda waren. Na een vuurwerkknal in de omgeving is er een jongen naar hen toegekomen die vroeg of zij vuurwerk hadden. Deze jongen heeft ook in de zakken van de aangevers gevoeld. Direct daarna is er een groep van vier of vijf personen naar de aangevers toegelopen. De verdachte was één van de personen uit deze groep. De aangevers zijn door de personen uit deze groep ingesloten en er is gedreigd met geweld en ook daadwerkelijk geweld gebruikt. Uiteindelijk is de telefoon van [aangever 1] weggenomen en heeft [aangever 2] zijn telefoon met hoesje (met daarin ook zijn bankpas en ID-kaart) en pincode afgegeven. Bij [aangever 3] en [aangever 4] zijn geen goederen weggenomen. De groep van de verdachte is uiteindelijk weggerend.
Verklaring van de verdachte
De verdachte heeft op de terechtzitting van 14 december 2022 verklaard dat hij in de avond van 16 oktober 2021 met een groep aan het chillen was in de omgeving van het Rodenburg te Gouda. Op een gegeven moment hoorde hij vuurwerk. Een jongen uit zijn groep is toen naar een andere groep jongens gegaan om te vragen of zij het vuurwerk hadden afgestoken. Die jongen is toen in een gevecht beland, waarna de verdachte en de overige personen uit de groep naar het gevecht zijn gegaan. De verdachte heeft zelf geen geweld gebruikt en ook geen goederen weggenomen. Er was geen sprake van een vooropgezet plan om een straatroof te plegen. De verklaring van de verdachte over zijn betrokkenheid komt er aldus op neer dat hij enkel onderdeel heeft uitgemaakt van de groep die uiteindelijk betrokken was bij de straatroof, maar dat hij zelf niks heeft gedaan.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de verdachte – na aanvankelijk bij de politie en de rechter-commissaris elke betrokkenheid ontkend te hebben – pas op de terechtzitting van 14 december 2022 heeft verklaard over zijn aanwezigheid en rol bij de straatroof van 16 oktober 2021. Hier tegenover staan de direct na het feit afgelegde consistente verklaringen van de aangevers en getuigen. Zij hebben op hoofdlijnen gelijkluidend verklaard en die verklaringen bieden daarmee naar het oordeel van de rechtbank steun aan elkaar, zodat de rechtbank uit zal gaan van de juistheid van die verklaringen. De rechtbank acht van belang dat zij allen hebben verklaard dat de geweldshandelingen pas een aanvang namen nadat de groep van vier of vijf personen naar hen toe kwamen gelopen en dus niet, zoals de verdachte heeft verklaard, dat het geweld al bezig was op het moment dat zijn groep naar de groep van de aangevers toeliep. De rechtbank acht het in dat licht niet aannemelijk dat er geen sprake was van een vooropgezet plan om de aangevers te beroven.
De verdachte was een van de personen in de groep die naar de aangevers is toegelopen, hen heeft ingesloten op een bruggetje en daar geweld heeft gebruikt en heeft gedreigd met geweld, met als doel het wegnemen van de goederen van aangevers dan wel het laten afgeven daarvan. Het dossier bevat geen aanknopingspunten voor de stelling van de verdachte dat hij niet heeft meegedaan aan het geweld en het beroven dan wel afpersen van de aangevers. Bovendien, zelfs als de rechtbank uit zou gaan van de verklaring van de verdachte dat hij geen uitvoeringshandelingen heeft verricht, maakt dat hij met zijn aanwezigheid heeft bijgedragen aan het getalsmatig versterken van de groep en het insluiten van de aangevers. De rechtbank is dan ook van oordeel dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verschillende personen uit deze groep en dat de verdachte aan de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten een bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd, zodat sprake is van medeplegen.
Conclusie
Het voorgaande brengt met zich mee dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
3.4.2.
Straatroof 10 oktober 2021 te Gouda (Zaak 4)
De rechtbank stelt op grond van de verklaring van [aangever 5] en de verklaring van de verdachte vast dat de verdachte samen met een ander op [aangever 5] en haar collega [aangever 6] is afgelopen en dat zij vervolgens hebben geprobeerd om de fietsen van [aangever 5] en [aangever 6] weg te nemen. Toen dat niet lukte is de verdachte er met de tas van [aangever 5] vandoor gegaan en heeft hij even verderop de portemonnee met inhoud uit de tas gehaald en zich die toegeëigend. De mededader was op dat moment nog bezig met een poging om de fiets van [aangever 6] weg te nemen. [aangever 6] heeft van deze man ook een klap in zijn gezicht gehad. De verdachte en zijn mededader zijn uiteindelijk samen weggerend.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn mededader, welke in de kern heeft bestaan uit een gezamenlijke uitvoering van de straatroof. De rechtbank acht het onder feit 5 primair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
3.4.3.
Het gebruik van de iPhone 8
De rechtbank stelt op grond van de redengevende feiten en omstandigheden zoals opgenomen in de bewijsmiddelen het volgende vast. Na een achtervolging van een Peugeot 307 op 30 oktober 2021 te Rotterdam is in dat voertuig een iPhone 8 inbeslaggenomen. Deze iPhone werd ingeschakeld aangetroffen in een tasje van het merk Louis Vuitton met daarin een identiteitsbewijs op naam van de verdachte. De verdachte werd zelf niet aangetroffen in de auto. Wel werd door [naam 1] , inzittende in het voertuig, verklaard dat de verdachte in het voertuig had gezeten. Door één van de verbalisanten was gezien dat er twee personen uit het voertuig waren gerend nadat het voertuig tot stilstand was gekomen.
De inhoud van de iPhone 8 is door de politie onderzocht. Op basis daarvan is door de politie geconcludeerd dat de verdachte daadwerkelijk de gebruiker is geweest van deze iPhone. Zo zijn in de iPhone onder meer foto’s aangetroffen van het identiteitsbewijs van de verdachte en chats tussen de gebruiker van de iPhone en de moeder en broer van de verdachte (het nummer van de moeder van de verdachte was bovendien opgeslagen als ‘Ma’) en was het Instagram-account van de verdachte aan de iPhone gekoppeld. Verder werden in de telefoon foto’s aangetroffen van het rijbewijs en de identiteitskaart van [aangever 5] . Van deze goederen heeft de verdachte verklaard dat hij die bij de straatroof van 10 oktober 2021 heeft weggenomen.
De verdachte heeft aanvankelijk bij de politie en de rechter-commissaris verklaard dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de iPhone 8 en dat deze telefoon niet van hem was. Pas ter terechtzitting van 14 december 2022 heeft de verdachte bekend dat hij wel degelijk gebruik heeft gemaakt van deze telefoon, maar met de kanttekening dat het een leentelefoon was en dat ook andere mensen van deze telefoon gebruik hebben gemaakt. De verdachte heeft geen nadere informatie willen of kunnen geven over de andere personen die van de telefoon gebruik zouden hebben gemaakt en de momenten waarop zij dat zouden hebben gedaan.
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigen de in de iPhone aangetroffen gegevens de conclusie dat het de verdachte is geweest die in oktober 2021 de (enige) gebruiker is geweest van de iPhone 8. Een aannemelijke en verifieerbare verklaring voor het tegendeel is door de verdachte niet gegeven. Dat door de politie is geverbaliseerd dat er op 18 en 19 oktober 2021 naast de verdachte mogelijk iemand anders van de iPhone gebruik heeft gemaakt brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Deze conclusie van de politie is immers gebaseerd op het feit dat er op genoemde data enkele berichten zijn verstuurd vanaf het eveneens aan de iPhone 8 gekoppelde Instagram-account ‘ [naam 2] ’. Dit laat echter de mogelijkheid open – en is bij gebreke van andere aanknopingspunten voor het gebruik van de iPhone door iemand anders niet geheel onwaarschijnlijk – dat het de verdachte is geweest die deze berichten middels het Instagram-account ‘ [naam 2] ’ heeft verzonden.
De rechtbank zal er in het vervolg van dit vonnis dan ook vanuit gaan dat de verdachte in oktober 2021 de gebruiker is geweest van de iPhone 8.
3.4.4.
Straatroof 19 oktober 2021 te Gouda (Zaak 3)
Vrijspraak primair ten laste gelegde
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat om tot een bewezenverklaring van het onder 4 primair ten laste gelegde te kunnen komen. De verdachte heeft ontkend bij deze straatroof betrokken te zijn geweest, terwijl het dossier onvoldoende aanknopingspunten voor het tegendeel bevat. Dit brengt mee dat de verdachte van het onder 4 feit primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Witwassen
De rechtbank stelt vast dat er in de nacht van 19 oktober 2021 omstreeks 02:00 uur een blauwe iPhone 12 is weggenomen bij een straatroof in Gouda. Door [aangever 7] is weliswaar verklaard dat de straatroof op 18 oktober heeft plaatsgevonden, maar gelet op de omstandigheid dat hij direct na de straatroof de politie heeft gebeld en een verklaring heeft afgelegd en dat door de verbalisanten is genoteerd dat zij deze verklaring op 19 oktober omstreeks 03:00 uur hebben afgenomen, gaat de rechtbank er van uit dat dit een kennelijke vergissing van de aangever is geweest.
Met de iPhone 8 die de verdachte in gebruik had zijn op 19 oktober 2021 omstreeks 14:52 uur foto’s gemaakt van een blauwe telefoon. Verder blijkt uit de gegevens van de iPhone 8
dat de verdachte op 19 oktober 2021 een Facebookaccount heeft aangemaakt met als naam [aangever 5] . Op 21 oktober 2021 heeft de verdachte middels dit account meerdere gesprekken gevoerd waarin hij heeft gepoogd om een telefoon te verkopen. Uit deze gesprekken kan worden afgeleid dat de telefoon die de verdachte heeft proberen te verkopen een blauwe iPhone 12 betrof.
De verdachte heeft aldus geprobeerd om onder een valse identiteit een telefoon te verkopen. Een soortgelijke telefoon is kort daarvoor weggenomen bij een straatroof in Gouda. Naar het oordeel van de rechtbank zijn dit omstandigheden die, bezien in onderlinge samenhang en in het licht van de overige bevindingen in het dossier, de conclusie rechtvaardigen dat de verdachte heeft geprobeerd een telefoon te verkopen waarvan hij wist dat deze gestolen was, meer specifiek de telefoon van [aangever 7] die bij de straatroof op 19 oktober 2021 is weggenomen. Het zijn omstandigheden die – in het geval deze conclusie onjuist zou zijn – zonder meer vragen om een aannemelijke verklaring van de verdachte. De verdachte heeft een dergelijke verklaring niet gegeven. Integendeel; ook op de terechtzitting van 14 december 2022 heeft de verdachte volgehouden dat hij niks weet over de foto’s van de blauwe iPhone 12 die op de iPhone 8 zijn aangetroffen en dat hij geen gebruik heeft gemaakt van het Facebookaccount op naam van [aangever 5] .
De rechtbank komt tot het oordeel dat het onder 4 subsidiair ten laste gelegde witwassen wettig en overtuigend kan worden bewezen. De rechtbank zal bewezen verklaren dat de verdachte een voorwerp heeft witgewassen, nu in plaats van de iPhone 12 van [aangever 7] abusievelijk de iPhone 8 van de verdachte in de tenlastelegging staat genoemd.
3.4.5.
Straatroof 29 oktober 2021 te Rotterdam en misbruik persoonsgegevens [aangever 5] (Zaken 4 en 5)
Feitencomplex
Op basis van de redengevende feiten en omstandigheden zoals opgenomen in de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte op 29 oktober 2021 middels het door hem aangemaakte Facebookaccount op naam van [aangever 5] een afspraak heeft gemaakt met [aangever 8] , waarbij door de verdachte is aangegeven dat hij de telefoon van [aangever 8] wilde kopen. Door de verdachte is onder meer gevraagd waar hij [aangever 8] aan kon herkennen en of zij alleen was. Uiteindelijk is afgesproken om elkaar te ontmoeten op de Villeneuvestraat in Rotterdam. Kort nadat [aangever 8] haar auto daar had geparkeerd zag zij drie mannen op haar auto af komen lopen. Eén van de mannen had een mes in zijn handen en een bivakmuts op en een andere man klopte op het raam. [aangever 8] is toen weggereden. De verdachte heeft verklaard dat hij één van de mannen was die op de auto van [aangever 8] is afgelopen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte voor zover deze inhoudt dat hij niet wist dat er gepoogd zou worden om [aangever 8] van haar telefoon te beroven ongeloofwaardig en schuift deze dan ook terzijde. De verdachte heeft immers onder een valse identiteit contact gezocht met [aangever 8] en een afspraak met haar gemaakt in Rotterdam, waar uiteindelijk is geprobeerd om haar te beroven.
De verdachte is samen met zijn mededaders op de auto van [aangever 8] afgelopen. Eén van de mannen uit de groep had een bivakmuts op en een mes in zijn handen. Alhoewel de rechtbank niet kan vaststellen dat dit de verdachte is geweest, is zij van oordeel dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de twee andere personen en dat de bijdrage van de verdachte aan het onder 6 primair ten laste gelegde feit van voldoende gewicht is geweest. De verdachte is immers samen met zijn mededaders naar de auto toegelopen en heeft zodoende bijgedragen aan het versterken van de groep en het zorgen voor een getalsmatig overwicht.
De telefoon van [aangever 8] is uiteindelijk niet weggenomen doordat zij haar auto op slot had gedaan en meteen is weggereden toen de mannen bij haar auto kwamen staan. Dit brengt met zich mee dat sprake is geweest van een poging tot diefstal. De rechtbank acht het onder 6 primair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Misbruik persoonsgegevens (feit 8)
Zoals blijkt uit hetgeen hiervoor en onder 3.4.4. is overwogen acht de rechtbank bewezen dat het de verdachte is geweest die zich in de periode van 10 oktober 2021 tot en met 29 oktober 2021 heeft uitgegeven als [aangever 5] . De verdachte heeft op meerdere momenten middels een Facebookaccount op naam van [aangever 5] gechat als ware hij die [aangever 5] . Verder heeft de verdachte, om aan te tonen dat hij daadwerkelijk [aangever 5] was, een foto van de echte [aangever 5] gestuurd in het chatgesprek met [aangever 8] . De verdachte heeft aldus opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens van [aangever 5] gebruikt met het oogmerk om zijn eigen identiteit te verhelen en de identiteit van die [aangever 5] te misbruiken. Uit dit gebruik heeft enig nadeel voor de echte [aangever 5] kunnen ontstaan, nu haar gegevens onder meer zijn gebruikt met als doel het maken van een afspraak om [aangever 8] te beroven.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het onder 8 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen is.
3.4.6.
Medeplichtigheid aan oplichtingen (Zaken 6 en 7)
De verdachte wordt onder het als feit 7 ten laste gelegde verweten dat hij medeplichtig is geweest aan oplichting van [aangever 9] en [aangever 10] . Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid als bedoeld in artikel 48 onder 1° of 2° van het Wetboek van Strafrecht moet komen vast te staan dat verdachtes opzet (al dan niet in voorwaardelijke vorm) was gericht op het behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrijf dan wel op het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf en voorts dat verdachtes opzet al dan niet in voorwaardelijke vorm was gericht op het door de dader(s) gepleegde misdrijf (gronddelict). Daarbij geldt dat het (voorwaardelijk) opzet van de medeplichtige niet gericht hoeft te zijn op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan.
Uit het dossier kan worden afgeleid dat de geldbedragen die bij de oplichtingen van [aangever 9] en [aangever 10] zijn buitgemaakt, zijn overgemaakt naar een tweetal bankrekeningen op naam van de verdachte. De verdachte heeft in zijn verhoor bij de politie verklaard dat hij de enige is die gebruikmaakt van deze bankrekeningen. Alhoewel deze omstandigheden vragen oproepen, kan daar naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer uit af worden geleid dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de door de daders gepleegde oplichtingen en het opzettelijk behulpzaam zijn daarbij. Het dossier bevat daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Dit betekent dat de verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
Zaak 1: straatroof (voltooid)
hij op 16 oktober 2021 te Gouda tezamen en in vereniging met anderen een telefoon die aan [aangever 1] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [aangever 1] (en [aangever 2] en [aangever 3] en
[aangever 4]), gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
engemakkelijk te maken, door:
- met anderen op voornoemde personen af te lopen en;
- in hun broekzakken te voelen en;
- voornoemde personen meermalen te slaan en stompen en schoppen en te bespugen;
2
Zaak 1: afpersing (voltooid)
hij op 16 oktober 2021 te Gouda tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld, [aangever 2] heeft gedwongen tot de afgifte van zijn telefoon en pincode en ID-kaart en ABN Amro bankpas die aan [aangever 2] toebehoorden door:
- bij [aangever 2] in de broekzakken en jaszakken te voelen en;
- tegen [aangever 2] te zeggen dat hij zijn telefoon moest afgeven omdat hij anders zijn tanden uit de mond zou slaan;
3
Zaak 1: afpersing of straatroof (niet voltooid)
hij op 16 oktober 2021 te Gouda op de openbare weg Rodenburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en telefoons en andere goederen van hun gading, toebehorende aan [aangever 3] en
[aangever 4], en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgaan en te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen [aangever 3] en
[aangever 4], te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, (bij deze) [aangever 3] en
[aangever 4]:
- in de jas- en broekzakken heeft gevoeld en;
- heeft geslagen/gestompt en geschopt en;
-
heeft gezegd/bevolendat zij hun geld en telefoons moesten afgeven,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4
Zaak 3: witwassen
hij in de periode van 18 tot en met 21 oktober 2021 in Nederland op een moment van één voorwerp:
- de herkomst heeft verborgen en heeft verhuld wie de rechthebbende op dit voorwerp is en dit voorwerp
- voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat dit voorwerp afkomstig was uit enig misdrijf;
5
Zaak 4: straatroof
hij op 10 oktober 2021 te Gouda tezamen en in vereniging met een ander een portemonnee (met inhoud: rijbewijs, ING-bankpas, verzekeringspasje, voordeelpasjes, 400 euro, een Amerikaanse dollar) die aan [aangever 5] toebehoorde heeft weggenomen met het oogmerk om
diezich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan
envergezeld van geweld tegen [aangever 5] en haar collega [aangever 6] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
engemakkelijk te maken
enom, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of
deandere deelnemer aan het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door:
- te zeggen: 'Geef mij die fiets' en;
- haar collega [aangever 6] te stompen;
6
Zaak 5: poging straatroof
hij op 29 oktober 2021 te Rotterdam tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een telefoon die aan [aangever 8] toebehoorde weg te nemen met het oogmerk om
dezezich wederrechtelijk toe te eigenen en deze poging diefstal te doen voorafgaan van bedreiging met geweld tegen [aangever 8] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal gemakkelijk te maken,
- [aangever 8] tegemoet is gelopen en;
- een mes heeft vastgehouden en;
- een bivakmuts heeft gedragen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
8
Zaak 4/5: misbruik persoonsgegevens
hij in de periode van 10 oktober 2021 tot en met 29 oktober 2021 in Nederland opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, te weten: de voor- en achternaam en foto's en de gegevens op de identiteitskaart en
hetrijbewijs heeft gebruikt met het oogmerk om zijn, verdachtes, identiteit te verhelen en de identiteit van die [aangever 5] te misbruiken, uit welk gebruik enig nadeel kon ontstaan en welk gebruik erin bestond dat hij, verdachte,
- zich uitgaf als [aangever 5] en;
- haar foto presenteerde om (fictief) aan te tonen dat hij [aangever 5] was en;
- een Facebookaccount aan te maken en te gebruiken met de naam [accountnaam] en
- te chatten/berichten als ware hij [aangever 5] .
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een contactverbod met het [aangever 5] , een locatiegebod op zijn verblijfadres met elektronische monitoring op dit gebod en een inspanningsverplichting gericht op het verkrijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding. Tevens heeft de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het toezicht gevorderd.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het adolescentenstrafrecht moet worden toegepast. Verder heeft de raadsman bepleit dat aan de verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Om die reden moet ook de voorlopige hechtenis van de verdachte worden opgeheven. De straf kan volgens de raadsman aangevuld worden met een voorwaardelijk strafdeel met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, met daarnaast eventueel nog een werkstraf. Tot slot heeft de raadsman verzocht om de bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar te verklaren, zodat de verdachte snel alle hulp kan krijgen die hij nodig heeft.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte is samen met anderen in een tijdsbestek van slechts 19 dagen betrokken geweest bij drie straatroven. Bij de straatroven op 10 en 16 oktober 2021 zijn de slachtoffers gedwongen om hun eigendommen af te geven dan wel zijn de eigendommen weggenomen. Daarbij hebben de verdachte en zijn mededaders niet geschuwd om geweld te gebruiken en/of te dreigen met geweld. Bij de straatroof op 29 oktober 2021 zijn door het adequaat handelen van het slachtoffer geen goederen weggenomen, zodat het bij een poging tot diefstal is gebleven. Wel is er door het slachtoffer een mes gezien. Het slachtoffer van deze poging tot diefstal is door de verdachte naar de plaats delict gelokt onder het voorwendsel dat de verdachte haar telefoon wilde kopen. Daarbij heeft de verdachte zich voorgedaan als [aangever 5] , het slachtoffer van de straatroof op 10 oktober 2021. De verdachte heeft aldus op listige wijze gebruik gemaakt van de identiteit van één van zijn slachtoffers, met als doel het maken van een nieuw slachtoffer. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Het spreekt voor zich dat dergelijke gewelddadige berovingen een diepe indruk maken op de (veelal jonge) slachtoffers en dat zij nog geruime tijd kunnen lijden onder de gevolgen daarvan. Uit het feit dat de verdachte meerdere, soortgelijke feiten in een relatief korte periode heeft gepleegd blijkt dat hij geen rekening heeft gehouden met de consequenties van zijn handelen. De verdachte heeft kennelijk enkel oog gehad voor het behalen van eigen financieel gewin. Bovendien brengen dergelijke berovingen ook bij omwonenden en mensen die erover lezen in de media gevoelens van angst en onveiligheid teweeg.
De verdachte heeft zich daarnaast nog schuldig gemaakt aan het witwassen van een telefoon die bij een straatroof is weggenomen.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 19 juli 2022. Hieruit volgt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezen verklaarde niet eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Wel is de verdachte na het begaan van de onderhavige feiten, te weten op 31 maart 2022, door de politierechter veroordeeld vanwege oplichting en een poging tot oplichting. Dit betekent dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van reclasseringsrapportages over de verdachte van 15 augustus 2022 en 13 december 2022. Uit deze rapportages volgt dat er geen bijzonderheden naar voren zijn gekomen met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Zo woonde hij voor zijn aanhouding bij zijn ouders, volgde hij een opleiding en had hij werk. Er zou geen sprake zijn van schuldenproblematiek of middelengebruik. Wel merkt de reclassering op dat de verdachte zaken met betrekking tot zijn delictverleden en incidenten in de penitentiaire inrichting lijkt te weerleggen en te externaliseren. Het sociale netwerk van de verdachte en de (sociaal wenselijke) houding die de verdachte laat zien baart de reclassering zorgen. De reclassering adviseert om – gelet op de persoon van de verdachte, zijn rol in het huishouden, zijn werk en het ontbreken van aanwijzingen die duiden op een ontwikkelingsachterstand of verminderde cognitieve vermogens – het volwassenenstrafrecht
toe te passen.
Omdat de verdachte tegenover de reclassering elke betrokkenheid bij de ten laste gelegde feiten heeft ontkend, heeft de reclassering het risico op recidive niet kunnen inschatten. Wel is geadviseerd om bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een contactverbod met slachtoffers en medeverdachten, een locatiegebod op zijn woonadres met elektronisch toezicht op dat gebod en een inspanningsverplichting ten behoeve van het verkrijgen en behouden van een zinvolle dagbesteding. Tevens is de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het toezicht geadviseerd.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van een Pro Justitia-rapportage van GZ-psycholoog drs. [naam 3] , opgemaakt op 16 november 2022. Uit dit rapport komt naar voren dat de verdachte in beperkte mate heeft meegewerkt aan het onderzoek. Hij heeft weinig informatie gegeven over zijn levensloop, de ten laste gelegde feiten en aanverwante onderwerpen. Verder is de verdachte geneigd om een positief beeld van zichzelf naar voren te brengen en de verantwoordelijkheid voor problemen buiten zichzelf te plaatsen. Als gevolg hiervan kunnen er geen uitspraken worden gedaan over eventueel aanwezige stoornissen bij de verdachte. Ook kunnen er geen eenduidige conclusies worden getrokken met betrekking tot het recidiverisico en kan er geen interventieadvies worden gegeven. Door de psycholoog wordt nog in overweging gegeven om de verdachte in het Pieter Baan Centrum te laten observeren.
De rechtbank is op de zitting van 14 december 2022 geconfronteerd met een jonge verdachte die, in tegenstelling tot eerdere fases van het strafproces, enige openheid van zaken heeft gegeven over de ten laste gelegde feiten. De verdachte heeft spijt betuigd en excuses aangeboden aan het in de zaal aanwezige slachtoffer. De rechtbank zal hier bij het bepalen van de strafmaat enigszins rekening mee houden ten voordele van de verdachte. Verder heeft de verdachte aangegeven hulp te willen en bereid te zijn zich aan de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering te houden.
De rechtbank acht zich thans voldoende voorgelicht over de persoon van de verdachte, zodat observatie van de verdachte in het Pieter Baan Centrum niet nodig is.
Geen adolescentenstrafrecht
De verdachte was ten tijde van het begaan van de strafbare feiten achttien jaar oud. De rechtbank ziet in de persoon van de verdachte en gelet op hetgeen de reclassering daaromtrent heeft overwogen, geen aanleiding om het adolescentenstrafrecht toe te passen.
De op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard, ernst en hoeveelheid feiten niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, eventueel aangevuld met een voorwaardelijk strafdeel en een werkstraf, doet geenszins recht aan de bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank zal aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 23 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank zal aan deze proeftijd een contactverbod met het [aangever 5] en de overige door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden. Voor een contactverbod met de overige slachtoffers en de medeverdachten ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere straatroven (diefstallen met geweld en afpersing). Dit zijn misdrijven die gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen.
Gelet op het advies van de reclassering en de omstandigheid dat de verdachte veroordeeld wordt voor meerdere straatroven gepleegd in een relatief korte periode, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal de rechtbank bevelen dat de hierna op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14c Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
Voorlopige hechtenis
Uit het voorgaande volgt dat het verzoek van de raadsman tot het opheffen van de voorlopige hechtenis moet worden afgewezen.

7.Vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

[naam 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een bedrag aan schadevergoeding van € 200,-, bestaande uit materiële schade.
[aangever 7] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een bedrag aan schadevergoeding van € 2.380,-, bestaande uit € 1.380,- materiële schade, € 500,- immateriële schade en € 500,- affectieschade.
[aangever 5] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een bedrag aan schadevergoeding van € 550,-, bestaande uit immateriële schade.
[aangever 8] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een bedrag aan schadevergoeding van € 2.505,-, bestaande uit € 755,- materiële schade en
€ 1.750,- immateriële schade.
[aangever 10] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een bedrag aan schadevergoeding van € 70,-, bestaande uit materiële schade en een vergoeding voor gemaakte reiskosten van in totaal 180 kilometer
Alle benadeelde partijen hebben verzocht om het gevorderde bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade. Daarnaast hebben alle benadeelde partijen verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [aangever 7] op het standpunt gesteld dat deze niet-ontvankelijk moet worden verklaard, gelet op de gevorderde vrijspraak van het onder 4 primair ten laste gelegde feit. Het onder 4 subsidiair ten laste gelegde feit staat volgens de officier van justitie, indien bewezen, niet in een rechtstreeks verband tot de gestelde schade.
Ten aanzien van de vorderingen tot schadevergoeding van de overige benadeelde partijen heeft de officier van justitie het standpunt ingenomen dat de verdediging de hoogte van de vorderingen niet heeft betwist, zodat de vorderingen toegewezen kunnen worden.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [aangever 5] op het standpunt gesteld dat deze integraal kan worden toegewezen.
Ten aanzien van de vorderingen van de overige benadeelde partijen heeft de raadsman het standpunt ingenomen dat deze niet-ontvankelijk moeten worden verklaard, zodat deze vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
7.3.1.
De vordering tot schadevergoeding van [naam 4]
De rechtbank stelt vast dat de gestelde schade uit de vordering tot schadevergoeding van [naam 4] niet voortkomt uit een strafbaar feit dat in deze strafzaak aan de verdachte ten laste is gelegd. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op nihil.
7.3.2.
De vordering tot schadevergoeding van [aangever 7]
Zoals hiervoor geoordeeld spreekt de rechtbank de verdachte vrij van het onder 4 primair ten laste gelegde feit; het handelen waardoor de gestelde schade waarvan vergoeding wordt gevorderd zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding. Dat de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van het onder 4 subsidiair ten laste gelegde feit komt maakt dit niet anders, nu niet is gesteld dat door dit bewezen verklaarde feit rechtstreekse schade is toegebracht aan de benadeelde partij.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op nihil.
7.3.3.
De vordering tot schadevergoeding van J [aangever 5]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het onder 5 primair bewezen verklaarde feit; een diefstal met geweld in vereniging. Gelet op hetgeen door de benadeelde partij ter toelichting op die vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 550,-.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 10 oktober 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 5 primair bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij [aangever 5] aansprakelijk voor de schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 550,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 oktober 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald.
7.3.4.
De vordering tot schadevergoeding van [aangever 8]
De rechtbank ziet, anders dan de raadsman, geen gronden op basis waarvan de niet-ontvankelijkheid van de benadeelde partij zou moeten volgen. Dit betekent dat de rechtbank aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering tot schadevergoeding toekomt.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij in de vordering tot schadevergoeding een bedrag van € 1.750,- heeft opgevoerd als immateriële schade. Ter onderbouwing van de schade is aangevoerd dat de benadeelde partij als gevolg van het door de verdachte gepleegde strafbare feit psychische klachten heeft opgelopen, waardoor zij gedurende enige tijd (ruim 175 uren) niet heeft kunnen werken. Omdat zij een uurloon heeft van € 10,- per uur, vordert zij een bedrag van € 1.750,-. De rechtbank begrijpt de vordering van de benadeelde partij aldus dat het hier gaat om gederfde inkomsten en daarmee om materiële schade. Daarnaast is een bedrag van € 25,- aan materiële schade gevorderd als vergoeding voor de gemaakte reiskosten die verband houden met het strafbare feit.
De verdediging heeft de vordering, voor zover deze betrekking heeft op de twee hierboven genoemde posten, niet betwist. De rechtbank is verder van oordeel dat de bedragen voldoende zijn onderbouwd en niet onredelijk voorkomen. Vaststaat dat het gaat om rechtstreekse schade die de benadeelde partij als gevolg van het onder 6 primair bewezen verklaarde feit heeft opgelopen. De rechtbank zal de vordering daarom toewijzen tot een bedrag van € 1.775,-, bestaande uit materiële schade.
De rechtbank zal de vordering tot schadevergoeding voor zover deze ziet op het bedrag van € 730,- voor de telefoon afwijzen. Op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting stelt de rechtbank vast dat de telefoon van de benadeelde partij niet is weggenomen, noch dat er op enige andere wijze schade is ontstaan aan de telefoon als gevolg van het bewezen verklaarde feit. In dat licht is de vordering, ondanks dat deze niet is betwist door de verdediging, onvoldoende onderbouwd.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 29 oktober 2021, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het onder 6 primair bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij [aangever 8] aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 1775,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 29 oktober 2021 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald.
7.3.5.
De vordering tot schadevergoeding van [aangever 10]
Zoals hiervoor geoordeeld spreekt de rechtbank de verdachte vrij van het onder 7 ten laste gelegde feit; het handelen waardoor de gestelde schade waarvan vergoeding wordt gevorderd zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij moet worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken. De rechtbank begroot deze kosten op nihil.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 55, 57, 63, 231b, 312, 317 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 4 primair en 7 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair, 2, 3, 4 subsidiair, 5 primair, 6 primair en 8 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feiten 1 primair, 2 en 3:
de eendaadse samenloop van:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen
en
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feit 4 subsidiair:
witwassen;
ten aanzien van feit 5 primair:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken en om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
ten aanzien van feiten 6 primair en 8:
de eendaadse samenloop van:
poging tot diefstal, voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om zijn identiteit te verhelen en de identiteit van een ander te misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kon ontstaan;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
23 (DRIEENTWINTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
8 (ACHT) MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen – direct of indirect – met [aangever 5] , geboren op [geboortedag 2] 2002 te [geboorteplaats 2] zolang het Openbaar Ministerie dit noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd op vooraf vastgestelde tijdstippen aanwezig is op zijn verblijfadres (’ [adres] ), zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich onder elektronisch toezicht stelt ter nakoming van deze bijzondere voorwaarde. De reclassering stelt in overleg met de veroordeelde en mede afhankelijk van de dagbesteding de precieze tijdstippen vast. Een ander verblijfadres is alleen mogelijk als de reclassering daar toestemming voor geeft. De veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering. Het Openbaar Ministerie kan op verzoek van de reclassering de genoemde bloktijden veranderen of het locatiegebod laten vervallen;
- zich gedurende de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich inspant voor het verkrijgen en het behouden van een zinvolle dagbesteding in de vorm van werk en/of scholing;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het - op grond van artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht - uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis;
ten aanzien van de benadeelde partijen [naam 4] [aangever 7] en [aangever 10] :
bepaalt dat de benadeelde partijen [naam 4] , [aangever 7] en [aangever 10] niet-ontvankelijk zijn in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, begroot op nihil;
ten aanzien van de benadeelde partij [aangever 5] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 550,- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 10 oktober 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [aangever 5] ;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 550,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 oktober 2021 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van de benadeelde partij [aangever 5] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 11 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
ten aanzien van de benadeelde partij [aangever 8] :
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 1.775,- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 29 oktober 2021 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [aangever 8] ;
wijst de vordering voor het overige af;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.775,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 29 oktober 2021 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van de benadeelde partij [aangever 8] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 27 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als een van de mededaders de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F.C. Berg, voorzitter,
mr. J.L.E. Bakels, rechter,
mr. L. Mundt, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S.R. van der Klugt, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 januari 2023.