ECLI:NL:RBDHA:2023:3054

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
10 maart 2023
Zaaknummer
C/09/638661 / FA RK 22-7961
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag van de vader op grond van 1:266 BW

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 februari 2023 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader over de minderjarige [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de vader te beëindigen, omdat hij geen verantwoordelijkheid wilde of kon nemen voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De vader was abrupt uit het leven van [minderjarige] verdwenen en had ervoor gekozen zijn zorg aan zijn ouders over te laten. Dit leidde tot een onaanvaardbaar risico voor het welzijn van [minderjarige]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader niet in staat was om zijn verantwoordelijkheden als gezaghebbende ouder te dragen, wat resulteerde in een onveilige opvoedsituatie voor [minderjarige]. De moeder en de stiefvader waren wel in staat om een veilige omgeving te bieden.

De rechtbank heeft in haar beoordeling artikel 1:266 BW in acht genomen, dat de beëindiging van het ouderlijk gezag mogelijk maakt wanneer de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vader onvoldoende betrokken was en dat zijn afwezigheid schadelijk was voor [minderjarige]. De rechtbank heeft ook verwezen naar eerdere juridische procedures en de invloed van de grootouders aan vaderszijde, die bijdroegen aan de onrust in het leven van [minderjarige].

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten het verzoek van de Raad toe te wijzen en het ouderlijk gezag van de vader te beëindigen, waardoor de moeder voortaan alleen met het gezag over [minderjarige] is belast. De vader blijft wel de vader van [minderjarige] en behoudt het recht op contact, indien daar ruimte voor is in de toekomst.

Uitspraak

rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/638661 / FA RK 22-7961
Datum uitspraak: 16 februari 2023

Beschikking van de enkelvoudige kamer

Beëindiging ouderlijk gezag

in de zaak naar aanleiding van het op 16 november 2022 ingekomen verzoek van:

de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,hierna te noemen: de Raad,

betreffende de minderjarige:

[minderjarige] geboren op [geboortedag 1] 2016 te [geboorteplaats 1] hierna te noemen: [minderjarige] .

De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de man 3] ,hierna te noemen: de vader,wonende op een bij de rechtbank bekend adres,bijgestaan door advocaat mr. T. Grootenhuis te Den Haag,

[de vrouw] ,

[de man 2] hierna te noemen: de stiefvader,wonende te [woonplaats] .

De rechtbank merkt als informant aan:

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

Het procesverloop

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen, waaronder het rapport van de Raad van 15 november 2022;
  • het proces-verbaal van de zitting van 31 januari 2023, waarbij de behandeling van het verzoek is aangehouden;
  • een brief met vijf producties namens de moeder, ingekomen op 13 februari 2023;
  • het borgingsplan van de gecertificeerde instelling, nagestuurd door de advocaat van de moeder, ingekomen op 14 februari 2023.
Op 16 februari 2023 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad;
  • de advocaat van de vader;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de stiefvader;
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling.
De vader is behoorlijk opgeroepen, maar niet ter zitting verschenen.

Feiten

  • De moeder en de vader zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
  • [minderjarige] woont bij de moeder en de stiefvader.

Verzoek

De Raad verzoekt het gezag van de vader over [minderjarige] te beëindigen, waardoor alleen de moeder met het ouderlijk gezag is belast.
Aan het verzoek ligt ten grondslag dat de vader geen verantwoordelijkheid wil of kan nemen voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] en vrij abrupt uit haar leven is verdwenen. Hij heeft ervoor gekozen zijn zorg voor [minderjarige] aan zijn ouders over te laten en het gezag niet uit te oefenen. Het ontbreken van contact met de vader levert een onaanvaardbaar risico op voor het welzijn en de ontwikkeling van [minderjarige] . Bovendien vormt zijn afwezige houding ook een bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] omdat hij wel betrokken moet worden bij belangrijke beslissingen over [minderjarige] . Hierover zijn de afgelopen jaren meerdere juridische procedures gevoerd, bijvoorbeeld over school, verhuizing en de zorgregeling, waarbij ook de grootouders vaderszijde invloed hebben willen uitoefenen. Dit heeft geleid tot veel onrust bij [minderjarige] en zelfs tot onveiligheid. De bedreigingen in de ontwikkeling van [minderjarige] kunnen worden weggenomen door het ouderlijk gezag van de vader te beëindigen. Over de opvoedsituatie bij de moeder en de stiefvader zijn geen zorgen. Een andere kinderbeschermingsmaatregel is dan ook niet noodzakelijk.
De advocaat van de vader heeft verklaard dat de vader zich refereert aan het oordeel van de rechtbank. De advocaat heeft op verzoek van de vader een e-mail voorgelezen waaruit naar voren komt (samengevat) dat de vader in het belang van [minderjarige] geen verweer voert en dat hij vindt dat zowel zijn ouders als [minderjarige] onrecht is aangedaan door het handelen van de moeder. Hij vindt het belangrijk om te laten weten dat het nooit zijn keuze is geweest en dat zijn deur altijd open staat voor [minderjarige] in de toekomst.
Door en namens de moeder is ook geen verweer gevoerd. Zij onderschrijft de conclusies en het verzoek van de Raad. De moeder vindt het belangrijk dat er rust en duidelijkheid komt en dat de vader of de grootouders vaderszijde belangrijke beslissingen over [minderjarige] niet meer blokkeren. Dat draagt bij aan het welzijn en de toekomst van [minderjarige] .
De gecertificeerde instelling heeft verklaard dat gedurende hun betrokkenheid een aantal keer is geprobeerd om goede afspraken te maken, bijvoorbeeld over de zorgregeling, die niet zijn nagekomen door de vader.

Beoordeling

De rechtbank kan op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) het gezag van een ouder beëindigen, indien (a.) de minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of (b.) de ouder het gezag misbruikt.
Beëindiging van het ouderlijk gezag is een maatregel die ingrijpt in het gezinsleven van zowel de ouder waarvan het gezag wordt beëindigd als de minderjarige waarover het gezag wordt uitgeoefend. Daarbij is van belang dat artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) onder meer eist dat de belangen van het kind en die van de ouder tegen elkaar worden afgewogen. Ten aanzien van het belang van het kind volgt uit het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) dat de belangen van het kind voorop staan bij het nemen van een beslissing tot het beëindigen van ouderlijk gezag.
In dit geval speelt ook een rol dat sprake is van gezamenlijk gezag van de ouders en dat beëindiging van gezag van de vader ook via een andere weg kan worden verzocht, namelijk door de gezaghebbende moeder bij wie [minderjarige] woont op grond van artikel 1:253n BW, waarin andere vereisten gelden voor het beëindigen van gezag.
Met verwijzing naar de uitspraak van het gerechtshof Den Haag van 23 november 2022 [1] overweegt de rechtbank dat niet is uitgesloten dat beëindiging van het gezag van één ouder op voet van artikel 1:266 BW ook gerechtvaardigd kan zijn wanneer het gezamenlijk gezag, dan wel de uitvoering daarvan, zodanige belastende conflicten of problemen oplevert voor het kind dat deze, op zichzelf of in combinatie met andere omstandigheden, een ernstige bedreiging opleveren voor diens ontwikkeling. Indien daarbij de handelwijze van één van de ouders dermate belastend is voor het kind en in strijd met hetgeen van een verantwoord opvoeder mag worden verwacht, dat daarvoor het kind een onveilige of beschadigende opvoedsituatie ontstaat en waarbij niet binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van het kind aanvaardbaar te achten termijn voldoende verbetering valt te verwachten, kan onder deze omstandigheden ook aan de voorwaarde(n) van artikel 1:266 BW zijn voldaan.
In het specifieke geval ten aanzien van [minderjarige] overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de stukken en de verklaringen van de gehoorde personen komt het beeld naar voren dat [minderjarige] voor de volwassenen om haar heen heel belangrijk is, maar ook verstrikt is geraakt in een complexe familiedynamiek. De vader en de moeder hebben beiden het gezag en zij zijn daardoor degenen die de belangrijke beslissingen over [minderjarige] moeten nemen. Uit het onderzoek van de Raad, alsmede de informatie over de procedures ten aanzien van de zorgregeling, de (toestemming voor de) verhuizing van de moeder en [minderjarige] en de inschrijving op school, blijkt dat dit niet goed verloopt en dat daardoor een onveilige en beschadigende opvoedsituatie is ontstaan, waardoor [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. De moeder ervaarde daarbij dat niet de vader, maar de grootouders vaderszijde invloed willen uitoefenen op haar leven en dat van [minderjarige] via de rechten en plichten die aan de vader als gezaghebbende ouder toekomen. Wat daar ook van zij, voor de rechtbank staat vast dat de vader zelf niet zijn verantwoordelijkheid als gezaghebbende ouder heeft genomen en ook niet meer wil nemen. Dit baseert de rechtbank op het nalaten van de vader om mee te werken aan de zorgregeling, de veiligheidsafspraken, het traject Ouderschap Blijft en het onderzoek van de Raad, zijn onbereikbaarheid voor de hulpverleners en de moeder en – bovenal – zijn afwezigheid in het leven van [minderjarige] . Uit het bericht van de vader blijkt dat hij ook in de toekomst geen opvoedersrol wenst te vervullen. De rechtbank heeft begrepen dat de vader die keuze in het belang van [minderjarige] heeft gemaakt teneinde rust te creëren. Los van de reden van de keuze van de vader is de conclusie van de rechtbank dat vast staat dat de vader onvoldoende in staat is de verzorging en opvoeding over [minderjarige] binnen een voor haar aanvaardbare termijn te dragen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a BW is voldaan en dat beëindiging van het gezag van de vader een gerechtvaardigde inmenging vormt in het gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. De rechtbank zal het verzoek tot beëindiging van het gezag van de vader dan ook toewijzen. Dit heeft tot gevolg dat voortaan alleen de moeder het ouderlijk gezag over [minderjarige] uitoefent. Deze beslissing neemt niet weg dat de vader wel de vader van [minderjarige] blijft en dat hij het recht heeft om, indien daar op enig moment weer ruimte voor is, contact met [minderjarige] te hebben.
Daarom zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De rechtbank:
beëindigt het ouderlijk gezag van de vader:
- [de man 3] , geboren op [geboortedatum 1] 1992 te [geboorteplaats 2]
over de minderjarige:
- [minderjarige] , geboren op [geboortedag 1] 2016 te [geboorteplaats 1]
stelt vast dat de moeder, [de vrouw] , geboren op [geboortedag 2] 1993 te [geboorteplaats 3] , voortaan alleen met de uitoefening van het ouderlijk gezag over [minderjarige] is belast,
gelast de griffier deze beslissing te laten aantekenen in het gezagsregister;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2023 door mr. M.P. Meeuwisse, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. S.T. Viezee als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 28 februari 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.