In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 16 februari 2023 uitspraak gedaan over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader over de minderjarige [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de vader te beëindigen, omdat hij geen verantwoordelijkheid wilde of kon nemen voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De vader was abrupt uit het leven van [minderjarige] verdwenen en had ervoor gekozen zijn zorg aan zijn ouders over te laten. Dit leidde tot een onaanvaardbaar risico voor het welzijn van [minderjarige]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader niet in staat was om zijn verantwoordelijkheden als gezaghebbende ouder te dragen, wat resulteerde in een onveilige opvoedsituatie voor [minderjarige]. De moeder en de stiefvader waren wel in staat om een veilige omgeving te bieden.
De rechtbank heeft in haar beoordeling artikel 1:266 BW in acht genomen, dat de beëindiging van het ouderlijk gezag mogelijk maakt wanneer de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vader onvoldoende betrokken was en dat zijn afwezigheid schadelijk was voor [minderjarige]. De rechtbank heeft ook verwezen naar eerdere juridische procedures en de invloed van de grootouders aan vaderszijde, die bijdroegen aan de onrust in het leven van [minderjarige].
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten het verzoek van de Raad toe te wijzen en het ouderlijk gezag van de vader te beëindigen, waardoor de moeder voortaan alleen met het gezag over [minderjarige] is belast. De vader blijft wel de vader van [minderjarige] en behoudt het recht op contact, indien daar ruimte voor is in de toekomst.