In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 6 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een militair, eiser, en de staatssecretaris van Defensie, verweerder, over de afwijzing van een aanvraag voor een bindingspremie. Eiser had eerder een bindingspremie ontvangen voor de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019, maar zijn verzoek om een nieuwe bindingspremie voor de periode van 1 januari 2020 tot en met 1 juli 2023 werd afgewezen op basis van de nieuwe regel dat militairen die minder dan tien jaar van hun leeftijdsontslag verwijderd zijn, niet in aanmerking komen voor een bindingspremie. Eiser voerde aan dat deze regel een indirect onderscheid naar leeftijd oplevert en dat hij ongelijk behandeld werd ten opzichte van collega’s op andere vliegbases die wel een langere bindingspremie kregen. De rechtbank oordeelde dat het onderscheid gerechtvaardigd was, omdat het doel van de regeling is om uitstroom van technisch personeel te voorkomen en er geen noodzaak was om eiser te binden aan de organisatie, gezien het verwaarloosbare vertrekrisico. De rechtbank concludeerde dat verweerder binnen de grenzen van een redelijke beleidsbepaling is gebleven en dat het beroep van eiser ongegrond was.