ECLI:NL:RBDHA:2023:3010

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
10 maart 2023
Zaaknummer
NL22.15661
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van huiselijk geweld en privéleven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiseres van Marokkaanse nationaliteit en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiseres had een aanvraag ingediend om haar verblijfsvergunning te wijzigen naar niet-tijdelijke humanitaire gronden, na de beëindiging van haar huwelijk. De rechtbank heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is geleverd dat huiselijk geweld heeft plaatsgevonden en dat dit de reden was voor de verbreking van het huwelijk. De rechtbank heeft de tegenstrijdige verklaringen van de eiseres en haar ex-echtgenoot als onvoldoende beschouwd om aan te nemen dat er sprake was van huiselijk geweld.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de Staatssecretaris terecht heeft gesteld dat de verblijfsvergunning van eiseres op 4 mei 2021 is ingetrokken en dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die een verblijfsvergunning rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de beëindiging van het verblijf van eiseres in Nederland niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM, omdat zij niet voldoende sociale banden met Nederland heeft opgebouwd.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij zij heeft vastgesteld dat de Staatssecretaris op juiste gronden heeft gehandeld en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.15661

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F. Ben-Saddek),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Aynan).

Procesverloop

In het besluit van 17 februari 2022 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het wijzigen van het verblijfsdoel van haar verblijfsvergunning in niet-tijdelijke humanitaire gronden afgewezen.
In het besluit van 29 juli 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 22 februari 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Eiseres is getrouwd geweest met [persoon A] en is op grond van dat huwelijk met ingang van 14 augustus 2020 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [persoon A] ’. Bij brief van 30 oktober 2020 heeft [persoon A] laten weten dat de relatie tussen hem en eiseres is geëindigd en dat er een echtscheidingsprocedure is opgestart. Op 4 mei 2021 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor het wijzigen van het doel van haar verblijfsvergunning regulier in ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’, welke bij besluit van 12 augustus 2021 is afgewezen. De aan eiseres verleende verblijfsvergunning met verblijfsdoel ‘Verblijf als familie- of gezinslid bij [persoon A] (hierna: de ex-echtgenoot van eiseres)’ is daarbij tevens ingetrokken met terugwerkende kracht per 4 mei 2021. Bij besluit van 15 oktober 2021 is het bezwaarschrift daartegen kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft op 4 november 2021 opnieuw een aanvraag ingediend voor het wijzigen van het doel van haar verblijfsvergunning regulier in ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’.
2. Aan het bestreden besluit legt verweerder ten grondslag dat geen sprake is van de omstandigheid als bedoeld in artikel 3.51, eerste lid, onder a, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) omdat de verblijfsvergunning van eiseres reeds op 4 mei 2021 is ingetrokken. Ook zijn er volgens verweerder geen bijzondere individuele omstandigheden als bedoeld in paragraaf B9/8.6 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) omdat niet voldoende is onderbouwd dat sprake is geweest van huiselijk geweld binnen het huwelijk van eiseres en dat die omstandigheid de reden is geweest van feitelijke verbreking van het huwelijk. Daarnaast is er volgens verweerder geen sprake van schending van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) als de verblijfsvergunning aan eiseres wordt geweigerd.
3. Eiseres voert als beroepsgrond aan dat er wel sprake is geweest van huiselijk geweld binnen haar huwelijk. De rechtbank is het echter met verweerder eens.
3.1.
Op grond van paragraaf B9/8.6 van de Vc verleent verweerder een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ op grond van artikel 3.51, derde lid, van het Vb als de vreemdeling heeft onderbouwd dat sprake is van bijzondere individuele omstandigheden waardoor de vreemdeling blijvend op verblijf in Nederland is aangewezen. Op grond van paragraaf B9/11, onder e van de Vc is sprake van dergelijke bijzondere individuele omstandigheden als sprake is van aantoonbaar ondervonden (seksueel) geweld binnen de familie. Verweerder verleent de verblijfsvergunning als de vreemdeling aantoont dat huiselijk geweld binnen de familie heeft geleid tot de feitelijke verbreking van de (huwelijks)relatie.
3.2.
De politie heeft de aangifte van eiseres tegen haar ex-echtgenoot niet in behandeling genomen. De officier van justitie heeft laten weten dat de politie dit op juiste gronden heeft gedaan nu er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is om vast te stellen dat de ex-echtgenoot van eiseres haar heeft mishandeld. Evenmin is volgens verweerder gebleken van een gegrond beklag bij het Gerechtshof. Ten aanzien van het verslag van het Respijthuis heeft verweerder gesteld dat dit verslag van de intake op verschillende punten afwijkt van het proces-verbaal van aangifte en daarbij verwezen naar hetgeen hierover is opgemerkt in het besluit van 12 augustus 2021.
3.3.
Met betrekking tot de verklaring van MiSi NeuroPsy van 16 december 2021 heeft verweerder gesteld dat in de verklaring in algemene zin wordt gesproken wordt over psychische en fysieke mishandeling, dat het is opgesteld op basis van eiseres’ eigen verklaringen en dat geen nadere toelichting wordt gegeven op wat er concreet tussen eiseres en haar ex-echtgenoot zou hebben plaatsgevonden. Over de door eiseres overgelegde foto’s heeft verweerder voorts gesteld dat niet is gebleken dat de politie hierover een waardeoordeel heeft gegeven, als ze al zijn overgelegd. In de omstandigheden dat de politie eiseres hevig geëmotioneerd heeft aangetroffen met letsel op eiseres’ armen en rug en dat een buurvrouw getuige is geweest van het kabaal op de gang, heeft verweerder geen aanleiding gezien tot een ander standpunt omdat de politie deze omstandigheden ook heeft meegewogen in de conclusie om de aangifte niet (verder) in behandeling te nemen. Ook heeft verweerder gesteld dat uit het gegeven dat de voorzitter van de beklagkamer de stukken heeft vrijgegeven niet kan worden afgeleid dat er ‘iets’ is voorgevallen tussen eiseres en haar ex-echtgenoot.
3.4.
Dat sprake is geweest van huiselijk geweld in haar huwelijk met haar ex-echtgenoot én dat dit heeft geleid tot de feitelijke verbreking van de (huwelijks)relatie heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt. Hoewel zij haar aanvraag heeft onderbouwd met meerdere bewijsstukken en zij na verbreking van de relatie met haar ex-echtgenoot in een Respijthuis heeft verbleven, heeft verweerder niet ten onrechte een groot en doorslaggevend gewicht toegekend aan de omstandigheid dat eiseres in bezwaar inhoudelijk niet is ingegaan op de tegenwerping dat het verslag van de intake in het Respijthuis op verschillende punten afwijkt van het proces-verbaal van aangifte.
4. Eiseres voert als beroepsgrond aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van beschermingswaardig privéleven. Deze beroepsgrond faalt.
4.1.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van het EVRM, voor zover thans van belang, heeft een ieder recht op respect voor zijn privéleven. Op grond van het tweede lid is geen inmenging van enig openbaar gezag in de uitoefening van dit recht toegestaan, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
4.2.
In dit geval is sprake van inmenging, maar het bestreden besluit is niet in strijd met artikel 8 van het EVRM, omdat eiseres niet zoveel en zo intensieve sociale banden met Nederland heeft dat beëindiging van haar rechtmatig verblijf in Nederland in strijd is met het recht op uitoefening van het privéleven. Verweerder heeft hierbij, anders dan eiseres stelt, een juist toetsingskader gebruikt. Eiseres heeft van 14 augustus 2020 tot 4 mei 2021 rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Voor haar komst, en dus het merendeel van haar leven, heeft zij in Marokko gewoond. Dat eiseres hier heeft gewerkt, is mede gelet op de korte duur hiervan, waaraan verweerder niet ten onrechte een groot gewicht heeft toegekend, onvoldoende voor een ander oordeel.
5. Eiseres voert aan dat verweerder haar had moeten horen in bezwaar over het familieleven dat zij in Nederland heeft opgebouwd. Ook deze beroepsgrond faalt.
5.1.
Op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld te worden gehoord, voordat het bestuursorgaan op het bezwaar beslist. Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb kan van het horen van een belanghebbende worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling, bijvoorbeeld de uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, volgt dat een bezwaar alleen ‘kennelijk’ ongegrond is als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat het bezwaar niet kan leiden tot een ander oordeel dan vervat in het primaire besluit.
5.2.
Zoals de Afdeling in de uitspraak van 6 juli 2022 heeft benadrukt, is de plicht om te horen afhankelijk van wat de vreemdeling in bezwaar heeft aangevoerd. Het is aan de vreemdeling om in bezwaar concreet toe te lichten waarom hij zich niet kan verenigen met het primaire besluit. In dit geval heeft eiseres in bezwaar vooral gesteld dat verweerder alle bewijsmiddelen in onderlinge samenhang had moeten beoordelen en is zij niet ingegaan op de tegenwerping van verweerder dat het verslag van de intake bij het Respijthuis niet overeenkomt met de aangifte. Met betrekking tot eiseres’ privéleven heeft zij in bezwaar kort gezegd alleen gesteld dat verweerder niet een groot gewicht mag toekennen aan haar korte verblijfsduur en ook moet kijken naar de omstandigheid dat eiseres hier te lande heeft gewerkt. Eiseres heeft echter haar privéleven in Nederland niet onderbouwd met stukken, zoals verklaringen van haar werkgever, collega’s of kennissen. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een andersluidend besluit en dus dat sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar. Verweerder heeft daarom van het horen van eiseres kunnen afzien. De beroepsgrond faalt.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van mr. C.L. Rademakers - Heins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.