ECLI:NL:RBDHA:2023:3007

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2023
Publicatiedatum
10 maart 2023
Zaaknummer
NL23.2890
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidskwesties onder de Dublinverordening met betrekking tot Spanje

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2023 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Jemeniet, zijn asielaanvraag in Nederland had ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Spanje verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij in Spanje slachtoffer is geworden van 'pushbacks' en dat Spanje niet voldoet aan de vereisten van de Opvangrichtlijn. Tijdens de zitting op 1 maart 2023 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht, waarbij eiser zijn argumenten heeft onderbouwd met een AIDA-rapport en verwijzingen naar prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.

De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel eiser zijn ervaringen in Spanje heeft gedeeld, hij niet heeft kunnen aantonen dat Spanje zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Spaanse autoriteiten hebben bevestigd dat de asielaanvraag van eiser in behandeling zal worden genomen. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat de enkele start van een inbreukprocedure door de Europese Commissie niet voldoende is om te concluderen dat er structurele gebreken zijn in de opvang van Dublinclaimanten in Spanje. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.2890

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F.A. van den Berg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Hopman).

Procesverloop

Bij besluit van 27 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL23.2891, op 1 maart 2023 op zitting behandeld. Verzoeker en verweerder hebben zich beiden laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1995 en heeft de Jemenitische nationaliteit. Eiser heeft op 23 augustus 2022 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Uit onderzoek uit Eurodac is gebleken dat eiser op 8 juni 2021 in Spanje een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Om deze reden heeft Nederland de Spaanse autoriteiten verzocht eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening. [2] De Spaanse autoriteiten hebben dit verzoek geaccepteerd.
3. Eiser voert daartegen aan dat ten aanzien van Spanje niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser stelt dat hij in Spanje vijfmaal slachtoffer is geworden van zogenaamde 'pushbacks' door de Spaanse autoriteiten. Pas nadat de Marokkaanse autoriteiten het verzoek van Spanje om eiser nogmaals terug te nemen hadden geweigerd, heeft eiser in Spanje asiel kunnen aanvragen. Eiser verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar een AIDA-rapport ‘Spain update 2021’ van 29 april 2022. Eiser beroept zich verder op de prejudiciële vragen die deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, in de verwijzingsuitspraak van 15 juni 2022 [3] heeft gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie en stelt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel ondeelbaar is.
4. Ter zitting heeft eiser nog verwezen naar een inbreukprocedure van 26 januari 2023 die is gestart door de Europese Commissie, waarbij onder andere Spanje is verzocht om binnen twee maanden te reageren op de bevindingen van de Europese Commissie dat niet alle bepalingen van de Opvangrichtlijn [4] juist zijn omgezet. Eiser stelt dat Spanje gelet daarop niet voldoet aan de bepalingen van de Opvangrichtlijn.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. Niet in geschil is dat Spanje in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. Uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit mag gaan dat Spanje zijn verdragsverplichtingen nakomt. [5] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval anders is. Eiser is daarin niet geslaagd.
6. Ten aanzien van het door eiser aangehaalde AIDA-rapport van april 2022 heeft de Afdeling reeds in de hiervoor genoemde uitspraak geoordeeld dat dit rapport geen wezenlijk ander beeld schetst van de situatie in Spanje voor Dublinclaimanten dan uit de landeninformatie volgt die al bij de eerdere uitspraak van 8 juli 2021 is betrokken. Ook heeft
eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij door Spanje zal worden uitgezet zonder dat hij een verzoek om internationale bescherming heeft kunnen indienen, dan wel tijdens de behandeling daarvan. Allereerst hebben de Spaanse autoriteiten middels het claimakkoord van 19 oktober 2022 uitdrukkelijk te kennen gegeven dat het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling zal worden genomen overeenkomstig de verdragsverplichtingen en de verschillende Europese richtlijnen op het gebied van het asielrecht. De informatie waarnaar eiser heeft verwezen bevat geen concreet aanknopingspunt voor het oordeel dat vreemdelingen die in het kader van de Dublinverordening op basis van een claimakkoord worden overgedragen in Spanje te maken krijgen met pushbacks. Dat eiser mogelijk in het verleden in Spanje slachtoffer is geworden van pushbacks leidt daarom niet tot een ander oordeel.
7. Verder heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat het enkele feit dat de Europese Commissie een inbreukprocedure is gestart onvoldoende is voor het oordeel dat ten aanzien van Spanje sprake is van structurele, fundamentele gebreken in de opvangvoorzieningen in Spanje. Eiser heeft bovendien niet concreet onderbouwd op welke wijze de Spaanse autoriteiten dan tekort zouden schieten in de opvang van Dublinclaimanten.
8. Voor zover eiser verzoekt om aanhouding in verband met de gestelde prejudiciële vragen ziet de rechtbank tot slot geen aanleiding om de beantwoording hiervan af te wachten. Eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2023 dateert van nadat de prejudiciële vragen zijn gesteld en deze vragen hebben niet geleid tot een andere beoordeling. Bovendien heeft de Afdeling bij uitspraak van 8 september 2022 [6] zich reeds uitgelaten over de deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en geen aanleiding gezien om hierover prejudiciële vragen te stellen. De rechtbank volgt dit oordeel.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
4.Richtlijn 2013/33/EU.
5.Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) ten aanzien van Spanje in haar uitspraak van 8 juli 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1481) heeft geoordeeld en bevestigd in de uitspraken van 26 april 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1248), 12 mei 2022 (ECLI:NLR:VS:2022:1394) en 27 januari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:364).