ECLI:NL:RBDHA:2023:2794

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 februari 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
NL23.1722
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in asielprocedure en voortduren van bewaringsmaatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag zich uitgesproken over de bevoegdheid om kennis te nemen van een beroep tegen een bewaringsmaatregel in het kader van een asielprocedure. Eiser, van Nigeriaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen de voortduren van de maatregel van bewaring die op 9 december 2022 was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat er al een ander beroep aanhangig was tegen een meeromvattend besluit van verweerder, waardoor zij zich onbevoegd verklaarde om het beroep tegen de bewaringsmaatregel te behandelen. De rechtbank oordeelde dat het onwenselijk is dat twee rechters zich over dezelfde zaak buigen, wat zou kunnen leiden tot tegenstrijdige uitspraken.

De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop uiteengezet, waarbij verweerder op 9 december 2022 de maatregel van bewaring had opgelegd en deze op 18 januari 2023 had verlengd. Eiser had op 19 januari 2023 beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van de bewaringsmaatregel beoordeeld en geconcludeerd dat er geen aanknopingspunten waren voor het oordeel dat de maatregel onrechtmatig was. Het beroep tegen het voortduren van de bewaringsmaatregel is ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft ook de vraag behandeld of zij de rechtmatigheid van het verlengingsbesluit van 18 januari 2023 moest toetsen. Gezien het feit dat er al een ander beroep aanhangig was, heeft de rechtbank besloten zich onbevoegd te verklaren om deze beoordeling te maken. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gedaan op 9 februari 2023, waarbij het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.1722

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Procesverloop

Verweerder heeft op 9 december 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 21 december 2022 (NL22.25496) is het beroep tegen deze bewaringsmaatregel ongegrond verklaard.
Bij besluit van 18 januari 2023 heeft verweerder de maatregel van bewaring met ten hoogste drie maanden verlengd op grond van artikel 59b, derde lid, van de Vw 2000. Verweerder heeft bepaald dat de bewaring voortduurt op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en onder c, Vw 2000.
Eiser heeft op 19 januari 2023 beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring van 9 december 2022. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft op 20 januari 2023 een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hier op dezelfde datum op gereageerd.
De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1994.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Ten aanzien van het voortduren van de maatregel van 9 december 2022
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 21 december 2022 (NL22.25496) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op 19 december 2022 dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was.
4. In het onderhavige geval berust eisers inbewaringstelling met ingang van 18 januari 2023 op het verlengingsbesluit en niet langer op de maatregel van 9 december 2023. Naar het oordeel van de rechtbank moet het er daarom voor worden gehouden dat de bewaringsmaatregel van 9 december 2022 met ingang van 18 januari 2023 is opgeheven. Gelet op het verzoek tot schadevergoeding dient daarom te worden vastgesteld of de maatregel van bewaring tussen 19 december 2023 en 18 januari 2023 onrechtmatig is geweest, en zo ja of aanleiding bestaat tot toekenning van schadevergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000.
5. De rechtbank overweegt dat het dossier geen aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat de bewaring voorafgaand aan 18 januari 2023 onrechtmatig is geweest. Eiser heeft in het bijzonder geen feiten en omstandigheden naar voren gebracht die nopen tot het oordeel dat verweerder op enig moment voorafgaand aan de opheffing van de maatregel had moeten volstaan met een lichter middel dan bewaring.
6. Het beroep tegen het voortduren van de bewaringsmaatregel van 9 december 2023 is dan ook ongegrond.
Ten aanzien van het verlengingsbesluit van 18 januari 2023
7. In het meeromvattende afwijzende asielbesluit van 18 januari 2023 heeft verweerder de bewaring van eiser op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Vw 2000 met ten hoogste drie maanden verlengd met toepassing van artikel 59b, derde lid, van de Vw 2000. In de brief van verweerder van 3 december 2023 heeft verweerder aangegeven dat de vermelding dat de bewaring voortduurt op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw 2000 een verschrijving betreft en dat de bewaring louter voortduurt op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw 2000.
8. De rechtbank heeft partijen ter zitting de vraag voorgelegd of zij zich - gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) van 8 november 2022 in de gevoegde zaken C, B en X tegen Nederland (ECLI:EU:C:2022:858) - in het kader van de beoordeling van dit volgberoep ook een oordeel moet vormen over de rechtmatigheid van het verlengingsbesluit van 18 januari 2023. Partijen hebben die vraag bevestigend beantwoord.
9. De rechtbank beantwoordt die vraag echter ontkennend, en overweegt daarover als volgt.
10. Blijkens vaste rechtspraak van de Afdeling (vgl. de uitspraken van 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2005 en van 10 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:67) mag de rechtbank een nieuwe maatregel van bewaring die aansluit op een opgeheven maatregel van bewaring niet met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) betrekken bij de beoordeling van het bij haar aanhangige beroep. Uit een oogpunt van eenvoud en overzichtelijkheid van het recht dient tegen elke nieuwe maatregel van bewaring apart een beroep als bedoeld in artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 worden ingesteld. Het voorgaande laat onverlet, aldus de Afdeling, dat de rechtbank, voor zover dat organisatorisch mogelijk is, apart ingestelde beroepen gezamenlijk ter zitting kan behandelen.
11. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat namens eiser door een andere gemachtigde op 23 januari 2023 beroep is ingesteld tegen het verlengingsbesluit van 18 januari 2023 en dat dit beroep op zitting van 21 februari 2023 van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, zal worden behandeld. Bij deze stand van zaken staat het de rechtbank niet vrij het verlengingsbesluit van 18 januari 2023 te betrekken in de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de bewaring. Gelet hierop zal de rechtmatigheid van het verlengingsbesluit dus apart worden beoordeeld in voormelde beroepsprocedure bij deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag.
12. Eiser wordt hierdoor niet in zijn rechtens te honoreren belangen geschaad. De beroepsprocedure tegen het verlengingsbesluit van 18 januari 2023 vormt naar het oordeel van de rechtbank immers een doeltreffend rechtsmiddel, waarin alle gronden die in deze procedure tegen de verlenging van de bewaring van eiser met drie maanden naar voren zijn gebracht aan de orde kunnen worden gesteld, zij het dan slechts door de gemachtigde van eiser in de beroepsprocedure tegen het besluit van 18 januari 2023. Hetzelfde heeft te gelden voor de stelling van eiser, dat verweerder reeds op 20 januari 2023, derhalve voor het einde van de beroepstermijn tegen het besluit van 18 januari 2023, een laissez-passeraanvraag voor eiser heeft ingediend bij de Nigeriaanse autoriteiten, waardoor eiser bij terugkeer naar Nigeria vreest voor een behandeling in strijd met het verbod van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
13. Aan het voorgaande doet niet af dat de rechtbank, zoals blijkt uit voormeld arrest C, B en X en het arrest in de zaak Mahdi tegen Bulgarije van 5 juni 2014, ECLI:EU:C:2014:1320, van het HvJ-EU, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van het voortduren of de verlenging van de maatregel van bewaring te toetsen. In het onderhavige geval zou dat er immers toe kunnen leiden dat twee rechters zich over dezelfde zaak moeten buigen, waarvan de ene ambtshalve en de ander in het kader van een - door de andere gemachtigde van eiser - ingeleide beroepsprocedure. Dat kan niet de bedoeling van het bovengenoemde arrest zijn. Daarbij geeft het HvJ-EU in punt 43 van het arrest Mahdi aan dat per geval de bewaring van een derdelander met redelijke tussenpozen op verzoek van de betrokkene
ofambtshalve moet worden getoetst door een rechterlijke autoriteit in het geval van een verlengde bewaring.
13. De rechtbank acht het in het belang van de rechtsontwikkeling wanneer de Afdeling zich in hoger beroep kan uitlaten over de vraag wat de verhouding is tussen het arrest C, B en X van 8 november 2022 en de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2016. Daartoe zal de rechtbank zich onbevoegd verklaren tot een ambtshalve beoordeling van de rechtmatigheid van het verlengingsbesluit van 18 januari 2023.
15. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart zich onbevoegd tot ambtshalve beoordeling van de rechtmatigheid van het verlengingsbesluit van 18 januari 2023;
  • verklaart het beroep tegen het voortduren van de bewaringsmaatregel van 9 december 2022 ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.F.C.J. Mosheuvel, rechter, in aanwezigheid van K. Postema, griffier.
De uitspraak is in het openbaar geschied op: 09 februari 2023

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarin is geoordeeld dat niet kan worden beslist over het verlengingsbesluit hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking. Tegen deze uitspraak staat voor zover daarbij is beslist over het voortduren van de bewaring geen rechtsmiddel open.