ECLI:NL:RBDHA:2023:2660

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
SGR 21/1659
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de omgevingsvergunning voor een bed & breakfast en de gevolgen voor de omwonenden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2023, wordt het beroep van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor een bed & breakfast beoordeeld. De vergunning, verleend door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, betreft het plaatsen van een hekwerk, een fietsenstalling en de wijziging van een in- en uitrit. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, omdat zij van mening zijn dat het college de aanvraag niet volledig heeft beoordeeld en onvoldoende rekening heeft gehouden met het woon- en leefklimaat van de omwonenden. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, omdat het college niet heeft getoetst of de verplaatsing van het parkeerterrein naar een groenstrook in overeenstemming is met het geldende bestemmingsplan. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept de omgevingsvergunning, waardoor het college de aanvraag opnieuw moet beoordelen, inclusief de bezwaren van eisers. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van aanvragen voor omgevingsvergunningen, vooral wanneer deze invloed hebben op de leefomgeving van omwonenden. De rechtbank heeft ook bepaald dat het college het griffierecht van eisers moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/1659

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser 1] en J[eiser 2], wonende te [woonplaats], eisers

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (het college)

(gemachtigde: mr. M.C. Remeijer-Schmitz).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij],te [woonplaats], vergunninghouder.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de aan derde-partij (hierna: vergunninghouder) verleende omgevingsvergunning voor het plaatsen van een hekwerk met toegangshek, een fietsenstalling en de wijziging van een in- en uitrit ten behoeve van een bed & breakfast (b&b) aan de [adres] [nummer 1] te [plaats] ([stadsdeel]). Het college heeft deze omgevingsvergunning verleend in het besluit van
12 november 2019. In het bestreden besluit van 19 januari 2021 op het bezwaar van eisers heeft het college de verleende vergunning in stand gelaten. Daarbij heeft het college het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften gevolgd.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot de conclusie dat het beroep gegrond is, dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd en dat de omgevingsvergunning moet worden herroepen. De rechtbank is namelijk van oordeel dat niet op grondslag van de aanvraag van derde partij is beslist. Voor zover het college beoogd heeft om niet alleen vergunning te verlenen voor het hekwerk, de fietsenstalling en de gewijzigde in/uitrit, maar ook voor de verplaatsing van het parkeerterrein van de b&b naar het kadastrale perceel [nummer 2] (thans een groenstrook die bij de gemeente in eigendom is), blijkt uit het bestreden besluit niet of, en zo ja hoe deze activiteit is getoetst aan het vigerende planologische regime. Het gevolg van deze uitspraak is dat het college de aanvraag van de derde partij opnieuw (en nu volledig) zal moeten beoordelen.
De rechtbank heeft het beroep op 17 januari 2023 op zitting behandeld, gevoegd met een ander beroep tegen hetzelfde besluit (SGR 21/1537). Aan de zitting hebben deelgenomen: [eiser 1] in persoon, de gemachtigde van het college en tevens de vergunninghouder.
Na de behandeling ter zitting heeft de rechtbank de zaken weer gesplitst.

Beoordeling door de rechtbank

1.
Uit het dossier blijkt dat het college bij besluit van 14 december 2017 aan vergunninghouder een omgevingsvergunning heeft verleend voor het uitbreiden van de b&b gelegen aan de [adres] 10 in Den Haag tot een hotel. Tegen dat besluit zijn destijds bezwaarschriften ingediend, onder meer door eigenaars en bewoners van naastgelegen woningen. Zij waren tegen de uitbreiding van de b&b tot een hotel vanwege de invloed die dit zou hebben op hun woongenot. Het college heeft op 5 december 2018 in zes afzonderlijke besluiten op de bezwaren beslist. Tegen twee van deze besluiten is beroep ingesteld; één beroep van de vereniging van eigenaren (VvE) Harstenhoekstraat 9-19 en een beroep van een individueel lid van de VvE.
2. De rechtbank heeft op 20 februari 2020 een tussenuitspraak gedaan in het beroep tegen het besluit van 5 december 2018 (ECLI:NL:RBDHA:2020:15375). De rechtbank heeft in deze tussenuitspraak alle beroepsgronden verworpen, behalve de beroepsgrond dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat het bouwplan vanwege stikstofdepositie niet zal leiden tot significante negatieve gevolgen voor nabijgelegen Natura 2000-gebieden. De rechtbank heeft verweerder in de tussenuitspraak in de gelegenheid gesteld om dit gebrek te herstellen. Nadat de hersteltermijn ongebruikt was verstreken, heeft de rechtbank bij einduitspraak van 14 oktober 2020 het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit van
5 december 2018 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen (ECLI:NL:RBDHA:2020:15374). Verweerder heeft vervolgens bij besluit van
14 april 2022 het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Tegen dat besluit is geen beroep ingesteld. Daarmee was de procedure, die zag op de uitbreiding van de b&b tot een hotel, afgerond.
3.1
Op 15 juli 2019 heeft derde partij (vergunninghouder) een nieuwe aanvraag ingediend. Deze aanvraag betreft, zo blijkt uit de ingediende stukken, ‘parkeerterrein Suisse’ en behelst het plaatsen van een erf- of perceelafscheiding, het handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening en het aanleggen of veranderen van een uitrit. Als kadastraal perceelnummer is daarbij vermeld: [nummer 2]. Uit de toelichting blijkt dat het de bedoeling is om een nieuw hekwerk te plaatsen waarmee het parkeerterrein wordt afgesloten, dat de huidige bestemming van het perceel ‘groen’ is, en dat de bestaande, met paaltjes afgeschermde inrit voor een glazenwasinstallatie wordt omgezet naar een inrit (conform de tekening) om toegang te kunnen geven tot het parkeerterrein. Op grond van het verhandelde ter zitting staat vast dat het perceel met kadastraal nummer [nummer 2] een groenstrook betreft die in eigendom is bij de gemeente Den Haag.
3.2
Bij primair besluit van 12 november 2019 heeft het college aan de derde partij omgevingsvergunning verleend voor: ‘het plaatsen van een hekwerk met toegangshek op het parkeerterrein en fietsenstalling ten behoeve (…) van de woning met bed en breakfast (b&b) [adres] [nummer 1] en het wijzigen van de in- en uitrit’. Tegen dit besluit is bezwaar gemaakt door onder andere eisers. Het bezwaar is behandeld tijdens een hoorzitting van de Adviescommissie bezwaarschriften op 10 januari 2021. De commissie heeft het college geadviseerd de bezwaren ongegrond te verklaren. Het college heeft dit advies overgenomen.
4. Wat eisers in beroep aanvoeren komt samengevat hierop neer, dat onvoldoende rekening is gehouden met het woon- en leefklimaat van de omwonenden. In dat verband stellen zij dat het parkeerterrein wordt uitgebreid, wat geluids- en stankoverlast geeft, en dat ten onrechte een groenstrook wordt opgeofferd ten behoeve van parkeerplaatsen. Dit is volgens eisers in strijd met het beleid van de gemeente op het punt van wijk- en buurtgroen.
5.1
De rechtbank heeft tijdens de zitting vooral aandacht besteed aan de vraag wat precies door het college is vergund. Volgens de omschrijving van zowel het primaire besluit als de beslissing op bezwaar ziet de verleende omgevingsvergunning op het plaatsen van een hekwerk met toegangshek, een fietsenstalling en de wijziging van de in- en uitrit aan de [adres] [nummer 1]. Ook de Adviescommissie bezwaarschriften typeert het besluit als zodanig. Uit deze omschrijving blijkt niet dat ook is beoogd een omgevingsvergunning te verlenen voor de verplaatsing van het parkeerterrein van de b&b aan de [adres] [nummer 1] naar het naastgelegen perceel met kadastraal nummer [nummer 2]. Dit is een bij de gemeente in Den Haag in eigendom zijnde groenstrook die niet bij het perceel [adres] [nummer 1] hoort en die daarvan ook fysiek is afgescheiden door een hek. Volgens het bestemmingsplan ‘Scheveningen-badplaats’ heeft dit perceel de dubbelbestemming ‘Waterstaat-waterkering’ en ‘Waarde-Archeologie’. Het aanleggen van een parkeerterrein en het aanbrengen van oppervlakteverharding op gronden met deze (dubbel)bestemming is niet toegestaan zonder vergunning. Dit blijkt uit artikel 25.4.1 van de voorschriften van het bestemmingsplan.
5.2
De aanvrager bepaalt voor welke activiteiten hij een aanvraag indient, en dus wat de omvang van het project is (ECLI:NL:RVS:2020:2701). Wat precies tot de aanvraag behoort blijkt uit het aanvraagformulier en de bijbehorende stukken (ECLI:NL:RVS:2018:2960). De aanvraag vermeldt; “Parkeerterrein Suisse” met als projectomschrijving: het inrichten van een parkeerterrein. Als kadastraal perceelnummer is vermeld [nummer 2]. Uit de overgelegde stukken blijkt niet dat het college dit essentiële onderdeel van de aanvraag, die een activiteit ‘handelen in strijd met de regels van ruimtelijke ordening' behelst, heeft getoetst aan het geldende planologisch regime. Uit het primaire besluit (pagina 5 van 8) blijkt slechts dat het college vaststelt dat de vijf parkeerplaatsen (die volgens de in 2017 verleende vergunning op eigen terrein werden gerealiseerd) worden verplaatst en dat een extra parkeerplaats wordt gerealiseerd. Tevens overweegt het college:
“de functie is planologisch akkoord (eerdere vergunning) alsook de verplaatsing en realisatie van de parkeerplaatsen”.
Het college lijkt hier te betogen dat de inrichting van de naastgelegen groenstrook als parkeerterrein eerder is getoetst en akkoord bevonden, maar dit is onjuist. In de oorspronkelijke vergunning waren immers parkeerplaatsen geprojecteerd op het perceel [adres] [nummer 1], het eigen terrein van de villa en niet op perceel [nummer 2]. Aan het vorenstaande verbindt de rechtbank de conclusie dat de aanvraag niet volledig is beoordeeld. Dit gebrek in de beoordeling is in de bezwaarfase niet hersteld, nu de Adviescommissie bezwaarschriften slechts vaststelt dat zij geen informatie heeft over de verschuiving van de parkeerplaatsen en alleen ingaat op de bezwaren tegen het hekwerk, de fietsenstalling en de in- en uitrit.
6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de aanvraag voor een omgevingsvergunning niet volledig is beoordeeld. Nu de bezwaren van eisers juist zien op de inrichting van de groenstrook met kadastraal nummer [nummer 2] als nieuw parkeerterrein ziet de rechtbank aanleiding om het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen. Tevens zal de rechtbank het primaire besluit herroepen, nu dit berust op een onvolledige beoordeling van de aanvraag. Dit betekent dat het college opnieuw op de aanvraag, inclusief de verplaatsing van het parkeerterrein naar de naast perceel [adres] [nummer 1] gelegen groenstrook, zal moeten beslissen. In het kader van de nieuwe beoordeling van de aanvraag kunnen de bezwaren van eisers opnieuw aan de orde komen. Het college zal die bezwaren moeten betrekken bij de belangenafweging die aan het nemen van een nieuw besluit over het eventueel verlenen van een omgevingsvergunning voor het gebruik als parkeerterrein vooraf dient te gaan.
9. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken. Wel moet het college het door eisers betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 19 januari 2021;
  • herroept het primaire besluit van 12 november 2019;
  • bepaalt dat het college het door eiseres betaalde griffierecht van € 181,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
28 februari 2023.
griffier
rechter
de griffier is verhinderd om deze uitspraak
mede te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.