In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 februari 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de beslissing van het UWV om zijn WIA-uitkering per 1 april 2022 te beëindigen. Het UWV had vastgesteld dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was, namelijk 29,73%, en had op basis daarvan de uitkering stopgezet. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde dat zijn hart- en oogklachten onvoldoende waren onderkend door het UWV. Hij voerde aan dat er meer beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgenomen moesten worden en dat de geduide functies niet geschikt waren voor hem.
De rechtbank heeft de medische situatie van eiser beoordeeld aan de hand van de rapporten van de verzekeringsarts en arbeidsdeskundige van het UWV. De rechtbank concludeerde dat het UWV terecht had geoordeeld dat eiser op 1 april 2022 voor 29,73% arbeidsongeschikt was. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts de medische belastbaarheid van eiser op overtuigende wijze had gemotiveerd en dat er geen reden was om aan de vastgestelde FML te twijfelen. Eiser had zijn standpunt niet met medische informatie onderbouwd, waardoor de rechtbank het oordeel van het UWV steunde.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat hij geen gelijk kreeg in zijn verzoek om de beëindiging van de WIA-uitkering ongedaan te maken. De rechtbank oordeelde dat het UWV voldoende had onderbouwd dat eiser in staat was om de geduide functies te vervullen, ondanks zijn gezondheidsklachten. De uitspraak benadrukt het belang van medische onderbouwing in dergelijke zaken en bevestigt de bevoegdheid van het UWV om uitkeringen te beëindigen op basis van arbeidsongeschiktheid.