ECLI:NL:CRVB:2024:169

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 januari 2024
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
23/1102 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid en de beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de WIA-uitkering van appellant door het Uwv per 1 april 2022, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Appellant, die voorheen als technisch medewerker werkte, heeft zich ziekgemeld met oogklachten en andere gezondheidsproblemen. Het Uwv heeft na onderzoek door een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige vastgesteld dat appellant met een arbeidsongeschiktheid van 29,73% in staat is om bepaalde functies te vervullen. Appellant is het niet eens met deze beoordeling en stelt dat zijn medische beperkingen door het Uwv zijn onderschat. Hij heeft een brief van zijn oogarts overgelegd waarin zijn klachten worden bevestigd, maar het Uwv blijft bij zijn standpunt dat de medische situatie van appellant niet is verslechterd. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, en appellant heeft hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd. De Raad concludeert dat de medische beperkingen van appellant adequaat zijn beoordeeld en dat hij in staat is de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. De beëindiging van de WIA-uitkering blijft daarom in stand, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of terugbetaling van griffierecht.

Uitspraak

23/1102 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 februari 2023, 22/3447 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 31 januari 2024
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 3 januari 2022 heeft het Uwv de uitkering die appellant ontving op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) per 1 april 2022 beëindigd. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv is met een besluit van 25 april 2022 (bestreden besluit) bij de beëindiging van de WIA-uitkering gebleven.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. V.C.D. Klaassen, advocaat, hoger beroep ingesteld en een nader stuk ingediend. Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 januari 2024. Namens appellant is verschenen mr. Klaassen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W. de Rooy-Bal.

OVERWEGINGEN

Samenvatting
Het gaat in deze zaak over de vraag of het Uwv terecht de WIA-uitkering per 1 april 2022 heeft beëindigd, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Volgens appellant heeft hij meer medische beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen. Daarom kan hij niet de aan de schatting ten grondslag gelegde functies vervullen. De Raad volgt dit standpunt niet en komt tot het oordeel dat het Uwv de WIA-uitkering terecht heeft beëindigd.
Inleiding
1.1.
Appellant heeft voor het laatst gewerkt als technisch medewerker voor gemiddeld 35,86 uur per week. Op 23 augustus 2017 heeft hij zich ziekgemeld met oogklachten. Daarnaast was sprake van spanningsklachten, hypertensie en vermoeidheidsklachten in verband met een hartinfarct in 2013. Na afloop van de voorgeschreven wachttijd heeft het Uwv aan appellant een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is daarbij vastgesteld op 43,91%. Na afloop van de loongerelateerde periode heeft het Uwv appellant met ingang van 21 augustus 2021 in aanmerking gebracht voor een WGA-vervolguitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
35 tot 45%.
1.2.
Naar aanleiding van een melding van een wijziging in de gezondheid door toegenomen oogklachten heeft een onderzoek plaatsgevonden door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat appellant bij het verrichten van werkzaamheden beperkingen heeft en heeft die beperkingen neergelegd in een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 december 2021. De arbeidsdeskundige heeft voor appellant functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 29,73%. Het Uwv heeft bij besluit van 3 januari 2022 vastgesteld dat appellant met ingang van 1 april 2022 geen recht meer heeft op een
WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt.
1.3.
In de bezwaarfase hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep onderzoek gedaan en een rapport opgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van zijn bevindingen geen aanleiding gezien de FML van 2 december 2021 te wijzigen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft twee geduide functies laten vallen, één functie bijgeduid en geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid hierdoor niet wijzigt. Het Uwv heeft geen aanleiding gezien voor wijziging van zijn standpunt en het bezwaar ongegrond verklaard.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische belastbaarheid van appellant op 1 april 2022 op inhoudelijk overtuigende wijze en zonder tegenstrijdigheden gemotiveerd. Uitgaande van de medische beperkingen zoals verwoord in de FML van 2 december 2021 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd dat appellant in staat is de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen.
Het hoger beroep van appellant
3.1.
Appellant is het niet eens met de uitspraak van de rechtbank. Appellant handhaaft zijn standpunt dat het Uwv zijn medische beperkingen heeft onderschat. Zijn oogklachten zijn toegenomen en in verband hiermee is hij meer beperkt dan het Uwv heeft aangenomen. Appellant heeft in 2017 een staaroperatie gehad aan beide ogen. Hij heeft sindsdien klachten van flikkeringen, lichtflitsen en het zien van vlekken. Ook kan hij niet scherp zien. In 2018 heeft een hersteloperatie plaatsgevonden, maar de klachten zijn blijven bestaan. Ook is bij appellant de diagnose achterste glasvochtmembraanloslating gesteld. Appellant heeft in hoger beroep een brief van oogarts dr. Z.F.H.M. Boonman van 9 februari 2023 overgelegd, waarin de diagnose positieve dysfotopsie is gesteld. De combinatie van achterste glasvochtmembraanloslating en positieve dysfotopsie maakt volgens appellant niet alleen dat zijn klachten medisch objectiveerbaar zijn, maar ook dat hij hierdoor veel meer beperkingen heeft dan het Uwv in de FML heeft aangenomen.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 20 juli 2023 vermeld dat de benaming dysfotopsie ten spijt, het hier om een subjectieve, niet te objectiveren klachten gaat. Medisch objectief bezien is sprake van een goede visus bij het ontbreken van oogheelkundige afwijkingen. In het licht bezien van die vaststellingen zijn de klachten (ruim) voldoende vertaald naar medische beperkingen.

Het oordeel van de Raad

4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.2.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA bestaat recht op een WIA-uitkering als een betrokkene ten minste 35% arbeidsongeschikt is. De mate van arbeidsongeschiktheid wordt berekend door het loon dat een betrokkene in zijn laatste werk nog had kunnen verdienen te vergelijken met het loon dat hij kan verdienen in passende functies. Deze beoordeling is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank dat het Uwv de medische belastbaarheid van appellant op
1 april 2022 op inhoudelijk overtuigende wijze en inzichtelijk heeft gemotiveerd wordt onderschreven. De verzekeringsarts heeft, naast eigen medisch onderzoek, informatie ingewonnen bij de huisarts en de oogarts van appellant. De oogarts spreekt van positieve dysfotopsieën en oculaire migraine, maar noch uit de informatie van de huisarts noch uit de informatie van de oogarts kan worden geconcludeerd dat de medische situatie van appellant structureel is verslechterd. Van toegenomen beperkingen door een medische oorzaak is dan ook geen sprake. Appellant wordt beperkt geacht voor druk verhogende momenten op de ogen, zoals niet zwaar tillen en niet veelvuldig vooroverbuigen. Verder mogen geen hoge eisen worden gesteld aan het zien, ook al is het scherpzien niet gestoord. Uit de FML blijkt dat appellant beperkt wordt geacht voor werkzaamheden waarbij een zeer goede visus is vereist of waarbij hij langdurig moet turen. Appellant mag geen priegelwerk verrichten. Ook mag appellant niet werken in een fel verlichte ruimte en niet tegen fel licht hoeven aankijken. Hiermee is naar het oordeel van de Raad voldoende rekening gehouden met de visuele beperkingen van appellant. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft nog informatie opgevraagd bij de behandelend cardioloog en die informatie bij zijn beoordeling betrokken. Uit deze informatie blijken geen nieuwe ontwikkelingen. Er is sprake van een normale hartfunctie en een beperkt gebied van ischemie. Daarom verwacht de cardioloog geen grote beperkingen in de belastbaarheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep kan daarom worden gevolgd in zijn conclusie dat een alleszins redelijke fysieke belastbaarheid mag worden aangenomen en dat de in de FML aangegeven mogelijkheden daarbij passen.
4.4.
In wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is geen grond gelegen voor een ander oordeel. De behandelend oogarts heeft in zijn brief van 9 februari 2023 de diagnose positieve dysfotopsie en de lichtfenomenen in beide ogen bevestigd, maar hij vermeldt ook dat hiervoor oogheelkundig als neurologisch geen verklaring kan worden gevonden. De Raad kan daarom het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen dat sprake is van subjectieve, niet te objectiveren, klachten en dat, uitgaande van de objectieve vaststellingen, bij appellant sprake is van een goede visus bij het ontbreken van oogheelkundige afwijkingen. In het licht van die vaststellingen zijn er in de FML van 2 december 2021 voldoende visuele beperkingen aangenomen.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de medische beperkingen zoals verwoord in de FML van 2 december 2021 moet appellant in staat worden geacht de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 22 april 2022 en 24 augustus 2023 de medische geschiktheid voor deze functies overtuigend toegelicht.

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de beëindiging van de WIA-uitkering per 1 april 2022 in stand blijft.
6. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van L.B. Vrugt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2024.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) L.B. Vrugt

Bijlage

Artikel 5 van de Wet WIA
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.