ECLI:NL:RBDHA:2023:2571

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
NL22.25122
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag en overdracht aan Italië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die niet in behandeling is genomen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft echter betoogd dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt, wat de overdracht aan Italië problematisch maakt. De rechtbank heeft de argumenten van eiser en verweerder zorgvuldig gewogen. Eiser heeft aangevoerd dat Italië sinds 5 december 2022 geen Dublin-transfers meer accepteert vanwege een tekort aan opvangvoorzieningen, en dat dit niet kan worden beschouwd als een tijdelijk feitelijk overdrachtsbeletsel. Verweerder heeft daarentegen gesteld dat de situatie tijdelijk is en dat de overdracht alsnog kan plaatsvinden zodra de omstandigheden verbeteren. De rechtbank heeft geoordeeld dat de huidige situatie in Italië, waarin geen opvang kan worden geboden, niet kan worden genegeerd. De rechtbank heeft het bestreden besluit van verweerder vernietigd, omdat het niet voldoet aan de zorgvuldigheidsnormen en onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.25122
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.A. Pieters),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Lorier).
Procesverloop
Bij besluit van 8 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.25123, op 24 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J.A. Matti. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen.1 De reden daarvoor is dat volgens verweerder op grond van de Dublinverordening2 Italië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. In dit geval heeft verweerder een overnameverzoek naar Italië verstuurd. Italië heeft dit verzoek geaccepteerd.
1. Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingwet 2000 (Vw).
2 Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013.
Standpunt van eiser
2. Eiser stelt dat er concrete aanwijzingen zijn dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Daarom kan niet meer worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië. Italië heeft in de circular letter van 5 december 2022 laten weten geen Dublin-transfers meer te accepteren vanwege het niet beschikbaar zijn van opvangfaciliteiten. Een concreet tijdspad wordt hier niet in genoemd. De stelling van verweerder dat de Italiaanse autoriteiten het overnameverzoek van eiser hebben geaccepteerd en daarom van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan kan worden, kan eiser niet volgen. De weigering om Dublinterugkeerders te accepteren heeft namelijk ook betrekking op verzoeken die al zijn geaccepteerd. Deze weigering gaat per direct in. Op 9 januari 2023 zou er een nader besluit worden genomen door de Italiaanse autoriteiten. Nergens valt uit af te leiden dat er concrete toezeggingen zijn gedaan of dat er ook daadwerkelijk een terugkoppeling is gedaan aan de lidstaten over dit besluit. Dat betekent ook dat het er niet op lijkt dat dit opvangprobleem op korte termijn zal worden opgelost. Als lidstaten op deze manier beslissen om geen medewerking te verlenen aan Dublinoverdrachten kan dat niet anders worden gezien dan het niet nakomen van de internationale verplichtingen.
Standpunt van verweerder
3. Verweerder is van mening dat er sprake is van een tijdelijk, feitelijk overdrachtsbeletsel. Dit overdrachtsbeletsel maakt de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig. Dit tijdelijke overdrachtsbeletsel staat er niet aan in de weg dat eiser alsnog kan worden overgedragen aan Italië als het beletsel is opgeheven. Verweerder verwijst hierbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 8 april 2020.3 Dat het op dit moment nog onduidelijk is hoe lang de tijdelijke opschorting van overdrachten exact gaat duren, maakt dit niet anders. Als namelijk op enig moment blijkt dat de overdracht van eiser niet mogelijk is binnen geldende fatale termijnen van de Dublinverordening en daardoor de uiterste overdrachtstermijn wordt overschreden, zullen daar door verweerder de gebruikelijke gevolgen aan worden verbonden. Verder wijst verweerder erop dat hij op 4 januari 2023 bericht heeft gekregen van de Italiaanse autoriteiten met betrekking tot de overdrachten van januari 2023. In dit bericht wordt gevraagd om alle overdrachten opnieuw in te plannen voor de maand februari. Dit geeft volgens verweerder de tijdelijkheid van de situatie weer.
Oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank overweegt als volgt. In de circular letter van 5 december 2022 staat:
‘This is to inform you that due to suddenly appeared technical reasons related to unavailability of reception facilities Member States are requested to temporarily suspend transfers to ltaly from tomorrow, with the exception of cases of family-reunification of unaccompanied mirrors.
Further and more detailed information regarding the duration of the suspension will Follow.’
In het volgende bericht van de Italiaanse autoriteiten van 4 januari 2023 staat:

3.ECLI:NL:RVS:2020:1032.

‘We kindly ask you to CANCEL ALL TRANSFERS scheduled for January and reschedule them from February on, hoping that things improve in the meantime.
As communicated by our Head of Office in the circular letter sent to your Offices on 05.12.2022, due to the intense arrivals by both sea and land, there is a severe scarcity of reception facilities.
Unfortunately, the situation has not changed, therefore transfers to Italy are not allowed yet. All the scheduled transfers are to be considered cancelled, unless you receive new communications from our side.’
5. De rechtbank stelt vast dat Italië in de circular letter te kennen heeft gegeven dat zij vanaf 5 december 2022 niet kunnen voldoen aan de verplichtingen uit de Opvangrichtlijn voor wat betreft Dublinterugkeerders, behoudens de gemaakte uitzondering voor gezinshereniging voor alleenstaande minderjarigen. Italië geeft in deze circular letter verder geen inhoudelijke toelichting over de oorzaak van het niet beschikbaar zijn van de opvangvoorzieningen en op welke termijn verwacht wordt dat deze wel weer beschikbaar zullen zijn. In het bericht van 4 januari 2023 is aangegeven dat de oorzaak een grote instroom is en dat transfers in januari niet zijn toegestaan. In dit bericht is het verzoek gedaan om de overdrachten van januari naar februari te verzetten in de hoop dat dingen ondertussen verbeteren.
6. Verweerder heeft toegelicht dat de Europese Commissie op 20 december 2022 aan Italië heeft verzocht om weer Dublinoverdrachten te accepteren. Op 10 januari 2023 heeft verweerder hier informeel navraag over gedaan bij de Europese Commissie. De Europese Commissie heeft aangegeven geen reactie te hebben ontvangen van de Italiaanse autoriteiten op dit verzoek. Verweerder heeft verder toegelicht dat hij voor het laatst overleg heeft gehad met Italië op 9 januari 2023. Verweerder heeft echter geen inhoudelijke toelichting of ander inzicht kunnen geven in mogelijke oplossingen of over de verwachte duur van de opvangproblemen.
7. De rechtbank merkt het niet beschikbaar zijn van opvangvoorzieningen niet aan als tijdelijk feitelijk overdrachtsbeletsel. Van een tijdelijk feitelijk overdrachtsbeletsel is namelijk sprake als de overdracht zelf niet kan worden uitgevoerd, zoals het geval was in de periode van de covid-pandemie. Voor zover verweerder een beroep doet op de situatie van Roemenië zoals deze door de ABRvS op 31 mei 2022 is beoordeeld4, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een andere situatie. In dat geval hadden de Roemeense autoriteiten aangegeven dat in urgente gevallen, zoals in geval van het bijna verlopen van de overdrachtstermijn, overdracht wel mogelijk was. Daarvan is hier geen sprake. In het bericht van 4 januari 2023 verbieden de Italiaanse autoriteiten transfers. Wat betreft tijdelijkheid merken zij op dat zij hopen dat de situatie na januari 2023 verbetert, maar op hoop alleen kan niet de conclusie worden gebaseerd dat de belemmering binnen acceptabele termijn is opgelost.
8. In het geval van eiser kan de overdracht op dit moment niet plaatsvinden vanwege het ontbreken van opvangvoorzieningen. De overdracht aan Italië kan niet plaatsvinden omdat deze als gevolg zou hebben dat eiser na overdracht het reële risico loopt te worden blootgesteld aan een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van

4.ECLI:NL:RVS 2022:1520.

het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest), als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening.
9. Naar het oordeel van de rechtbank moet naar de huidige stand van zaken worden geoordeeld dat eiser met verwijzing naar de circular letter van 5 december 2022 aannemelijk heeft gemaakt dat er thans in Italië een ernstig tekort aan opvang is. Nadien is geen informatie bekend geworden die inhoudt dat en wanneer er weer toereikende opvang zal zijn, en of en hoe daaraan gewerkt wordt. Onder deze omstandigheden ligt de bewijslast voor de stelling dat toch van toereikende opvang kan worden uitgegaan bij verweerder. Verweerder heeft zijn stelling dat sprake is van een tijdelijk en geen systematische tekortkomingen in de opvangvoorzieningen van Italië echter onvoldoende onderbouwd.
10. Dat mogelijk in de toekomst wel weer opvang beschikbaar is en dat in het bestreden besluit louter de verantwoordelijkheid van de lidstaat wordt vastgesteld, maakt niet dat de beoordeling van de feitelijke situatie in Italië kan worden uitgesteld. Het bestreden besluit bevat immers ook een overdrachtsbesluit en het is de bedoeling van de Dublinverordening dat de rechtsbescherming ook een beoordeling omvat van de feitelijke situatie in de ontvangende lidstaat.5
11. Omdat op dit moment vaststaat dat Italië als ontvangende lidstaat geen opvang kan bieden, kan de buiten behandelingstelling van de aanvraag en het overdrachtsbesluit niet worden gedragen door de motivering die daaraan ten grondslag is gelegd. Op dit moment wordt namelijk door verweerder toestemming gegeven om eiser over te dragen naar een lidstaat die geen opvangvoorzieningen kan bieden. Verweerder had onderzoek moeten doen naar de feiten en omstandigheden op grond waarvan Italië zijn opvangverplichtingen niet nakomt en de al dan niet tijdelijkheid daarvan. Het bestreden besluit is dan ook genomen in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het vereiste dat het dient te berusten op een deugdelijke motivering. De beroepsgrond slaagt.
12. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van vier weken.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 837,- en een wegingsfactor 1).
5 Zie bijvoorbeeld nrs. 19 en 39 considerans van de Dublinverordening.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
31 januari 2023
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.