ECLI:NL:RBDHA:2023:2565

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 januari 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
Nl23.1153
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en het verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Nigeriaanse eiser. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 12 januari 2023 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 23 januari 2023, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank overwoog dat de opsporingsambtenaren op basis van het vertrekdossier van de DT&V een redelijk vermoeden van illegaal verblijf hadden, wat hen bevoegd maakte om de eiser staande te houden.

De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat zijn staandehouding onrechtmatig was, verworpen. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist waren en dat er geen rechtsregel was die verweerder verplichtte om de uitzetting eerder in gang te zetten. De rechtbank oordeelde dat de verweerder voldoende voortvarend had gehandeld in de voorbereiding van de uitzetting van de eiser naar Nigeria. De rechtbank volgde de eiser niet in zijn betoog dat er een lichter middel had moeten worden opgelegd dan de maatregel van bewaring, en concludeerde dat de maatregel niet onrechtmatig was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 25 januari 2023, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.1153
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. P.E.J.M. Bartels),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 12 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. V. Senczuk, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen
M. Njie. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Nigeriaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1992.
De staandehouding
2. Eiser stelt dat zijn staandehouding onrechtmatig is geweest, omdat er op dat moment geen objectief vermoeden van illegaal verblijf was. Eiser is staande gehouden terwijl hij gevolg gaf aan zijn meldplicht. Eiser wijst in dit verband op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 10 juni 2022.1
3. De rechtbank overweegt als volgt. Op basis van het vertrekdossier van DT&V was het de opsporingsambtenaren bekend dat eiser geen verblijfrecht in Nederland had. Deze informatie levert naar objectieve maatstaven gemeten een redelijk vermoeden van illegaal verblijf op. Om die reden waren de opsporingsambtenaren bevoegd om eiser staande te
houden ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie. De vergelijking met de genoemde uitspraak ontgaat de rechtbank. In die uitspraak is nu juist geoordeeld dat de staandehouding rechtmatig was.
De maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van
het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser betwist de gronden onder 3a, 3c en 3i. De rechtbank stelt vast dat de gronden onder 3a en 3c feitelijk juist zijn. Hieraan doet niet af dat eiser indertijd als asielzoeker Nederland is ingereisd (3a) en dat hij slechts één dag na het verstrijken van zijn vertrektermijn is staandegehouden (3c). Ten aanzien van de grond onder 3c geldt overigens dat eiser eerder geen gevolg heeft gegeven aan de aanzegging om naar Italië te vertrekken. De gronden onder 3a en 3c kunnen de maatregel dragen. Al om die reden treft de beroepsgrond geen doel en behoeft het geschilpunt over de overige grond geen bespreking meer.
Voortvarend handelen aan de uitzetting
6. Volgens eiser neemt verweerder zijn uitzetting naar Nigeria onvoldoende voortvarend ter hand. Hij voert hiertoe aan dat de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielverzoek al op 14 december 2022 ongegrond heeft verklaard. Vanaf dat moment had verweerder al kunnen beginnen met het verrichten van handelingen die op zijn uitzetting waren gericht. In plaats daarvan heeft verweerder pas op 13 januari 2023 een vlucht voor eiser aangevraagd. Deze vlucht staat pas gepland op 6 februari 2023.
7. De rechtbank overweegt als volgt. Vanaf de datum van de uitspraak van de rechtbank had eiser nog een vertrektermijn van vier weken. Tegen die achtergrond is er geen rechtsregel die verweerder heeft verplicht om de gedwongen uitzetting van eiser eerder in gang te zetten dan na zijn inbewaringstelling op 12 januari 2023. Dit heeft ertoe geleid dat verweerder op 16 januari 2023 een vlucht voor eiser heeft geregeld. De rechtbank acht dit voldoende voortvarend. Dat de vlucht op 6 februari 2023 zal plaatsvinden, is voor de rechtbank ook aanleiding om te oordelen dat verweerder de uitzetting van eiser voldoende voortvarend ter hand heeft genomen. Verweerder heeft in dit verband afdoende toegelicht dat de Nigeriaanse autoriteiten verlangen dat er ten minste tien werkdagen zijn tussen het verzoek om afgifte van een laissez passer en de vluchtdatum. Ook speelt dat eiser op zijn
vlucht zal worden geëscorteerd, hetgeen enige afstemming en organisatie en daardoor wat extra tijd vereist. De beroepsgrond faalt.
Het lichter middel
8. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom in zijn geval niet volstaan kon worden met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Hij voert hiertoe aan dat het bestreden besluit op pagina 5 en 6 een innerlijke tegenstrijdigheid bevat. Verweerder voert daar namelijk aan dat het zeer aannemelijk is dat eiser zich aan het vreemdelingentoezicht zal onttrekken als de terugkeer naar Nigeria in beeld komt. Dit bevreemdt, omdat verweerder iets verderop aanvoert dat eiser zijn terugkeer niet meer kan frustreren door het weigeren van de covid-test, omdat deze test niet meer nodig is.
9. De rechtbank volgt eiser hierin niet. In het bestreden besluit heeft verweerder afdoende gemotiveerd uitgelegd waarom hij niet heeft volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. De rechtbank kan die motivering volgen. De opmerking van verweerder in het bestreden besluit dat eiser de uitzetting niet kan frustreren door de covid-test te weigeren, doet aan de gegeven motivering niets af. Dat de covid-test niet meer vereist is, laat onverlet dat eiser geen actieve medewerking verleent aan zijn uitzetting. Zijn weigerachtige houding duidt erop dat er geen garantie is dat zijn uitzetting zal worden gerealiseerd wanneer hij niet in vreemdelingenbewaring verkeert. De beroepsgrond faalt.
Conclusie
10. De rechtbank overweegt dat zij ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is2 niet van oordeel is dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
11. De conclusie is dat het beroep ongegrond is. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
2 Zie de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
25 januari 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.