ECLI:NL:RBDHA:2023:2559

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
NL22.20066
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over proceskostenvergoeding na intrekking asielaanvraag

In deze zaak heeft verzoekster, een asielzoekster, beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar asielaanvraag van 16 april 2019. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft niet gereageerd op het verzoek om een verweerschrift in te dienen. Op 3 november 2022 heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van verzoekster ingewilligd, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De rechtbank heeft overwogen dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien verzoekster haar beroep heeft ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan haar verzoek tegemoet is gekomen, kan de rechtbank op verzoek van verzoekster het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster verweerder niet voorafgaand aan haar beroep in gebreke heeft gesteld, maar dat dit in dit geval niet nodig was omdat de termijn voor het nemen van een besluit al was verstreken.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat verweerder geheel aan het beroep van verzoekster tegemoet is gekomen door de asielaanvraag in te willigen. Het verzoek om proceskostenvergoeding is als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), en heeft verweerder veroordeeld in deze kosten. De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.20066

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam 1], verzoekster

V-nummer: [nummer 1]
mede namens haar minderjarige kind:
[naam 2],
V-nummer: [nummer 3]
(gemachtigde: mr. M. Grigorjan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar asielaanvraag van 16 april 2019.
Verweerder is niet ingegaan op het verzoek om een verweerschrift in te dienen.
Bij besluit van 3 november 2022 heeft verweerder de asielaanvraag van verzoekster ingewilligd.
Verzoekster heeft het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
2. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier niet is gebleken dat verzoekster verweerder voorafgaand aan haar beroep in gebreke heeft gesteld. De rechtbank ziet zich daarom ambtshalve gehouden voor de vraag of het beroep van verzoekster ontvankelijk is. Gelet op artikel 6:12, tweede en derde lid, van de Awb is in beginsel een ingebrekestelling vereist in het geval dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep wordt ingesteld bij de bestuursrechter. Een ingebrekestelling is echter niet nodig als de bestuursrechter eerder een termijn heeft gesteld en het bestuursorgaan zich daar, ondanks het gezag van deze rechterlijke uitspraak, niet aan houdt. [1]
3. In de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 13 juli 2020, heeft de rechtbank verweerder een concrete termijn van 16 weken gegeven, waarbinnen verweerder het besluit bekend had moet maken. [2] Die termijn is op 14 juli 2020 aangevangen. Op 6 september 2021 is een afwijzende beschikking bekendgemaakt, welke op 8 juli 2022 is ingetrokken. De rechtbank stelt vast dat verweerder voor het instellen van het onderhavige beroep op 6 oktober 2022 niet heeft beslist op de aanvraag van verzoekster, terwijl het voor verweerder ook duidelijk was vanaf welk moment hij in gebreke was het besluit te nemen. Nu de termijn van 16 weken ten tijde van het instellen van het onderhavige beroep was verstreken, heeft verzoekster verweerder niet (opnieuw) in gebreke hoeven stellen.
4. Nu verweerder de asielaanvraag van verzoekster hangende een ontvankelijk beroep tegen het niet tijdig beslissen alsnog heeft ingewilligd, is verweerder geheel aan het beroep van verzoekster tegemoetgekomen. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 418,50 (vierhonderdachttien euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. Kreeftmeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zoals volgt uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:673 en van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4403.
2.Zaaknummer NL20.3.