Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[naam 1], verzoekster
V-nummer: [nummer 3]
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft verzoekster, een asielzoekster, beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar asielaanvraag van 16 april 2019. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft niet gereageerd op het verzoek om een verweerschrift in te dienen. Op 3 november 2022 heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van verzoekster ingewilligd, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank heeft overwogen dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien verzoekster haar beroep heeft ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan haar verzoek tegemoet is gekomen, kan de rechtbank op verzoek van verzoekster het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster verweerder niet voorafgaand aan haar beroep in gebreke heeft gesteld, maar dat dit in dit geval niet nodig was omdat de termijn voor het nemen van een besluit al was verstreken.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat verweerder geheel aan het beroep van verzoekster tegemoet is gekomen door de asielaanvraag in te willigen. Het verzoek om proceskostenvergoeding is als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), en heeft verweerder veroordeeld in deze kosten. De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, en is openbaar gemaakt.