ECLI:NL:RBDHA:2023:2557

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
NL23.4787
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennisgeving vervolgberoep inzake maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2023 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van een Marokkaanse vreemdeling tegen de maatregel van bewaring die op 5 oktober 2022 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring nog steeds voortduurt en dat de kennisgeving van deze voortduring gelijkgesteld kan worden met een door de vreemdeling ingesteld beroep, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft besloten dat een onderzoek ter zitting niet nodig was en heeft het onderzoek op 21 februari 2023 gesloten.

De vreemdeling heeft aangevoerd dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend handelt in de uitzettingsprocedure, omdat zijn werkelijke naam niet is doorgegeven aan de Marokkaanse autoriteiten. Hij stelt dat er geen zicht op uitzetting is, aangezien de maatregel van bewaring al meer dan drie maanden voortduurt zonder dat hij persoonlijk is gepresenteerd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er geen aanwijzingen zijn dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat er meerdere vertrekgesprekken hebben plaatsgevonden en dat de staatssecretaris in afwachting is van een antwoord van de Marokkaanse autoriteiten op de aanvraag voor een laissez-passer.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen reden is om aan te nemen dat er geen zicht op uitzetting bestaat en dat het voortduren van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is. Het beroep van de vreemdeling is ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, en openbaar gemaakt op 6 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.4787

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. B.J.P.M. Ficq),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: L. Westerhof).

Procesverloop

Verweerder heeft op 5 oktober 2022 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Verweerder heeft de rechtbank van deze voortduring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapport overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en op 21 februari 2023 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag heeft gelegen rechtmatig was. [1] Daarom staat nu ter beoordeling of sinds 30 november 2022 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting, omdat verweerder nalaat eisers werkelijke naam, zoals opgegeven door eiser tijdens het vertrekgesprek van 12 oktober 2022, door te geven aan de Marokkaanse autoriteiten. Verder stelt eiser dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt nu de bewaring al ruim drie maanden voortduurt zonder presentatie in persoon. Ook ontbreekt het zicht op uitzetting omdat de werkelijke naam van eiser nog niet bekend is bij de Marokkaanse autoriteiten en zijn vingerafdrukken niet overeenkomen met de wel doorgegeven naam.
5. Zoals reeds is overwogen in de uitspraak van de rechtbank van 7 december 2022 is op 8 november 2022 een aanvraag gedaan bij de Marokkaanse autoriteiten voor de afgifte van een laissez-passer aan eiser. Uit de voortgangsrapportage van verweerder, noch uit de bijgevoegde verslagen van de verschillende vertrekgesprekken volgt dat eiser tegenover verweerder, althans ambtenaren van DT&V [2] , kenbaar heeft gemaakt dat de daarbij door verweerder gebruikte naam van eiser onjuist is. Eiser heeft dit ook niet verder geconcretiseerd en onderbouwd. Uit de thans door verweerder verstrekte informatie blijkt verder dat sinds het sluiten van het onderzoek door de rechtbank op 30 november 2022, op 7 december 2022, 9 januari 2023 en 8 februari 2023 vertrekgesprekken met eiser hebben plaatsgevonden. Daarbij is eiser meegedeeld dat nog wordt gewacht op een antwoord van de Marokkaanse autoriteiten op de aanvraag om een lp. Daarnaast is eiser nog gewezen op zijn eigen verantwoordelijkheid om zijn nationaliteit en identiteit aan te tonen. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding voor de conclusie dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
6. De Afdeling [3] heeft recent geoordeeld dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat geen zicht op uitzetting binnen redelijke termijn naar Marokko bestaat. [4] Wat eiser heeft aangevoerd, leidt de rechtbank niet tot een andere conclusie. Er is niet gebleken dat de aanvraag om een laissez-passer moet worden aangevuld door verweerder. De sinds de aanvraag verstreken tijd is niet zodanig dat moet worden getwijfeld aan de afgifte van een laissez-passer.
7. Ook overigens is niet gebleken dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig is. [5]
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond; en
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb Den Haag, zp. Middelburg, 7 december 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:13393.
2.Dienst Terugkeer en Vertrek.
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.ABRvS 2 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:438.
5.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.