In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Iraanse nationaliteit, op 31 juli 2018 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, waarna hij op 11 oktober 2022 beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals bepaald in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000, is verstreken en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. De rechtbank heeft op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting, omdat verweerder geen verweerschrift heeft ingediend.
De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in eerdere uitspraken geoordeeld over de verbindendheid van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND, waarbij is vastgesteld dat de staatssecretaris geen bestuurlijke dwangsom verbeurt als hij niet tijdig een besluit neemt op de asielaanvraag. De rechtbank volgt deze lijn en bepaalt dat verweerder alsnog binnen zestien weken na de uitspraak een besluit op de aanvraag moet bekendmaken. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast worden de proceskosten van eiser vastgesteld op € 418,50.
De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een verzetschrift in te dienen als hij het niet eens is met de uitspraak.