ECLI:NL:RBDHA:2023:2517

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2023
Publicatiedatum
3 maart 2023
Zaaknummer
NL23.2078
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Marokkaanse vreemdeling en de beoordeling van zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 31 januari 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling. Eiser, geboren in 1974, heeft de maatregel van bewaring betwist, waarbij verweerder heeft gesteld dat de openbare orde de maatregel vordert vanwege het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser onvoldoende heeft meegewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit, ondanks het overleggen van een kopie van zijn paspoort. De rechtbank oordeelt dat de zware gronden voor de maatregel van bewaring, zoals het niet meewerken aan het vaststellen van identiteit, voldoende zijn om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft ook aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko is, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat er wel degelijk zicht op uitzetting is, mede op basis van recente gegevens over de afgifte van laissez-passers door de Marokkaanse autoriteiten. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder voldoende inspanningen heeft geleverd om de uitzetting van eiser te realiseren, ondanks dat er geen lp is afgegeven. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.2078
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: S. Faddach).
Procesverloop
Bij besluit van 23 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 30 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1974.
Bewaringsgronden
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen
hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser alleen de zware grond onder 3d heeft betwist. Hiertoe voert hij aan dat hij wel voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit omdat hij een kopie van zijn paspoort heeft overgelegd zodat zijn identiteit vaststaat. Eiser vraagt zich af wat hij dan nog meer had moeten en kunnen doen. Verweerder heeft ter zitting medegedeeld dat hij de lichte grond onder 4e niet langer handhaaft.
4. De rechtbank oordeelt dat de zware gronden onder 3c en 3d feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser heeft namelijk een kopie van zijn paspoort overgelegd, maar dat was in het kader van zijn verblijfsprocedure. Van eiser mag verwacht worden dat hij meer activiteiten onderneemt, door bijvoorbeeld in het bezit te komen van een echt paspoort in plaats van enkel een kopie. Eiser heeft verder geen activiteiten ondernomen om zijn identiteit en nationaliteit vast te stellen. Daarom mag de zware grond onder 3d aan de maatregel van bewaring van eiser ten grondslag worden gelegd. Daarnaast heeft eiser de zware grond onder 3c niet betwist.
5. De zware gronden onder 3c en 3d zijn al voldoende om aan te nemen dat er een risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen daarom de maatregel van bewaring al dragen. De beroepsgrond slaagt niet.
Zicht op uitzetting
6. Eiser voert verder aan dat er geen sprake is van zicht op uitzetting van eiser naar Marokko. Verweerder heeft zowel op zaaksniveau als op individueel niveau onvoldoende informatie verstrekt om te kunnen oordelen dat er in het algemeen, dan wel in het bijzonder voor eiser zicht op uitzetting is naar Marokko. Eiser verwijst daarbij naar het
‘Model 120 (Voortgangs)Gegevens met betrekking tot uitzetting’van 18 december 2020. Dit is een voortgangsrapportage van een eerdere inbewaringstelling van eiser. Deze eerdere inbewaringstelling heeft niet geleid tot het verstrekken van een laissez passer (lp) door de Marokkaanse autoriteiten. Eiser had toen een kopie van zijn paspoort overgelegd, waardoor een lp wel snel afgegeven had kunnen worden. Verder is het ook nog maar de vraag of de Marokkaanse autoriteiten bereid zijn om hun medewerking te verlenen aan de terugkeer van eiser, omdat hij al sinds 1985 in Nederland verblijft en niet vrijwillig wil terugkeren. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft op 2 april 20211 ook geoordeeld dat er geen zicht op uitzetting is naar Marokko, door de passieve houding van de Marokkaanse autoriteiten door geen lp’s af te geven. Door de ABRvS is daarna te snel, namelijk op 14 november 20222, geoordeeld dat de huidige situatie in Marokko anders ligt dan ten tijde van de uitspraak van 2 april 2021. Verder twijfelt eiser aan de cijfers die

1.ECLI:NL:RVS:2021:698.

bekend zijn over de verstrekking van lp’s en over het aantal uitzettingen dat daadwerkelijk heeft plaatsgevonden naar Marokko en verwijst in dat verband naar een artikel in de Volkskrant van 29 januari 2023:
‘Marokko chanteert Nederland: als het iets wil bereiken, zet het de kaan met migranten open’.
7. De rechtbank oordeelt dat er wel zicht op uitzetting is naar Marokko, zowel in het algemeen als in het bijzonder voor eiser. De voortgangsrapportage waar eiser naar verwijst dateert van 18 december 2020 en ziet dus op een periode in het verleden. Op dit moment ligt bij de rechtbank de huidige inbewaringstelling van eiser ter beoordeling voor. De ABRvS heeft in haar uitspraak van 14 november 2022 geoordeeld dat er wel weer zicht op uitzetting is naar Marokko. Verweerder heeft eiser ook opnieuw - op 23 december 2022 - gepresenteerd bij de Marokkaanse autoriteiten. Daarna heeft verweerder gerappelleerd op 12 januari 2023. Verder heeft verweerder ter zitting een update gegeven over het aantal verstrekte lp’s tussen 1 januari 2022 en 31 december 2022 en het aantal uitzettingen naar Marokko. Er zijn in die periode 237 lp aanvragen ingediend, waarvan 115 in november en december 2022. Er zijn 27 lp’s afgegeven, waarvan twee in november en december 2022. In totaal hebben er veertien uitzettingen plaatsgevonden met behulp van een lp, waarvan negen in november en december 2022. Er zijn dus lp’s verstrekt door de Marokkaanse autoriteiten en er hebben ook daadwerkelijk uitzettingen plaatsgevonden waarbij gebruik is gemaakt van deze verstrekte lp’s. Deze gegevens in samenhang met de uitspraak van de ABRvS van 14 november 2022 maakt dat er sprake is van zicht op uitzetting naar Marokko. De verwijzing van eiser naar het artikel van de Volkskrant leidt niet tot een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt niet.
Inspanningsverplichting en voortvarendheid
8. Eiser stelt dat verweerder onvoldoende heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting en onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan zijn uitzetting. Vanaf 28 juli 2022 is eiser strafrechtelijk gedetineerd geweest. Het is verweerder niet gelukt om ervoor te zorgen dat na de strafrechtelijke vrijheidsontneming van eiser een lp voor hem is afgegeven. Dat had al wel mogelijk moeten zijn gezien de door hem overgelegde kopie van zijn paspoort. Ook na zijn inbewaringstelling heeft verweerder onvoldoende voortvarend gehandeld.
9. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting tijdens de strafrechtelijke detentie van eiser. Verweerder heeft namelijk op 31 oktober 2022 en op 22 november 2022 vertrekgesprekken met eiser gevoerd. Verder is eiser op 23 december 2022 bij de Marokkaanse autoriteiten gepresenteerd en heeft verweerder op 12 januari 2023 gerappelleerd bij de Marokkaanse autoriteiten. Al deze acties heeft verweerder ondernomen tijdens de strafrechtelijke detentie van eiser. Dit heeft echter niet geleid tot de afgifte van een lp, maar dat betekent niet dat verweerder niet aan zijn inspanningsverplichting heeft voldaan. Verder heeft verweerder ook op 26 januari 2023 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Dit vertrekgesprek heeft vier dagen na eisers inbewaringstelling plaatsgevonden. Verweerder heeft voldoende voortvarend gehandeld. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toetsing
10. Tot slot overweegt de rechtbank dat zij ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is3 niet van oordeel is dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3.ECLI:EU:C:2022:858.

Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Mulder, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
31 januari 2023
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.