ECLI:NL:RBDHA:2023:2464

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 januari 2023
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
SGR 21/5637
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toelaatbaarheid van een bouwplan als hoogteaccent in de Binckhorst, Den Haag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 13 januari 2023, wordt de zaak behandeld tussen eisers, vertegenwoordigd door mr. R.J. Grasmeijer, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, vertegenwoordigd door mr. S.J.C. Hocks. De rechtbank heeft eerder op 19 juli 2022 een tussenuitspraak gedaan waarin het beroep van eiser 1 niet-ontvankelijk werd verklaard en er een motiveringsgebrek werd vastgesteld in het bestreden besluit met betrekking tot het bouwplan van eiser 2. Verweerder kreeg de kans om dit gebrek te herstellen. In de einduitspraak wordt vastgesteld dat verweerder met een ruimtelijke onderbouwing voldoende heeft gemotiveerd waarom het bouwplan een ter plaatse toelaatbaar hoogteaccent is. De rechtbank oordeelt dat de ruimtelijke onderbouwing de eerder geconstateerde motiveringsgebreken herstelt. Eiser 2 betwist echter de adequaatheid van deze onderbouwing, maar de rechtbank concludeert dat verweerder voldoende heeft aangetoond dat het bouwplan past binnen de beleidsregels voor ruimtelijke kwaliteit. De rechtbank verklaart het beroep van eiser 1 niet-ontvankelijk en het beroep van eiser 2 gegrond, vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van griffierecht en proceskosten aan eiser 2.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR AWB 21/5637

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2], te [woonplaats], eisers

(gemachtigde: mr. R.J. Grasmeijer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. S.J.C. Hocks).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:BRECOD Den Haag Maanplein I B.V., te Nijkerk, vergunninghoudster,

(gemachtigde: mr. A. Franken van Bloemendaal).

Inleiding

Voor het procesverloop wordt verwezen naar de tussenuitspraak die de rechtbank heeft gewezen op 19 juli 2022. In die tussenuitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat het beroep van [eiser 1] niet-ontvankelijk is. Naar aanleiding van het beroep van [eiser 2] ([eiser 2]) is overwogen dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. Verweerder is in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in de tussenuitspraak. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
Bij brief van 3 augustus 2022 heeft verweerder te kennen gegeven het geconstateerde gebrek te willen herstellen. Bij brief van 29 augustus 2022 heeft verweerder hiertoe een reactie ingediend.
[eiser 2] heeft hierop gereageerd bij brief van 19 september 2022.
Bij brief van 21 oktober 2022 heeft de rechtbank met toepassing van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht bepaald dat nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

1. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
2. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het bestreden besluit een gebrek vertoont, omdat verweerder onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt waarom het bouwplan een ter plaatste toelaatbaar hoogteaccent is. In dat verband is onder meer overwogen dat niet is gebleken dat verweerder heeft beoordeeld of voldaan wordt aan de beleidsregel “ruimtelijke kwaliteit”. Het bestreden besluit berust daarmee niet op een draagkrachtige motivering. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld dit gebrek te herstellen.
3. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft verweerder de afdeling Stedenbouw & Planologie van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling van de gemeente Den Haag verzocht een nadere onderbouwing op te stellen. Deze nadere onderbouwing is vastgelegd in het document “Inpassing hoogbouw Maanplein - Ruimtelijke onderbouwing Hoekblok Maanplein” van 25 augustus 2022 (de ruimtelijke onderbouwing). Verweerder staat achter de conclusies in de ruimtelijke onderbouwing en neemt deze over. Volgens verweerder is met deze ruimtelijke onderbouwing voldoende onderbouwd dat de woontoren, gelet op haar omvang en hoogte, op deze locatie passend is en daarom toelaatbaar.
4. [eiser 2] bestrijdt dat verweerder het gebrek in het bestreden besluit heeft hersteld. Hij betoogt dat de nadere motivering van verweerder niet is gebaseerd op de objectieve uitgangspunten die in de toelichting op het Omgevingsplan Binckhorst en de beleidsregels zijn beschreven. Verweerder heeft volgens [eiser 2] nog steeds niet voldoende onderbouwd waarom de locatie van het bouwplan om een hoogteaccent vraagt. Met het bouwplan wordt het gebied volgens [eiser 2] geconfronteerd met een blok beton dat volledig uit verhouding op de verkeerde plaats wordt neergezet. Overeenkomstig de eigen beleidsuitgangspunten had verweerder de context van het bouwplan, zoals de afstand tot andere hoogbouw en de samenhang hiermee, moeten beoordelen. Verweerder is ten onrechte niet ingegaan op de relatie van het bouwplan met het naastgelegen hoogteaccent de Haagse Arc. Een positieve samenhang ontbreekt volgens [eiser 2]. Ook de verbinding met de omgeving wordt niet versterkt, onder meer doordat het zicht op station Voorburg grotendeels wordt weggenomen door het bouwplan. [eiser 2] stelt verder dat uit de beantwoording van een zienswijze op het ontwerp van het Omgevingsplan blijkt dat de realisatie van twee hoogteaccenten direct naast elkaar niet wenselijk is. Het is daarom volgens [eiser 2] onbegrijpelijk dat verweerder met het bouwplan twee hoogteaccenten naast elkaar toelaat. Verweerder had bovendien het kwaliteitsteam Binckhorst alsnog om advies moeten vragen, aldus [eiser 2].
5. De rechtbank stelt voorop dat het kwaliteitsteam Binckhorst als taak heeft de ontwikkeling van bouwplannen vanaf de (pre-)initiatief fase tot en met het voorlopig ontwerp te begeleiden, te beoordelen en hierover te adviseren. Nog daargelaten dat het bouwplan zich niet meer in één van die fases bevindt, bestaat er geen wettelijke verplichting om advies te vragen aan het kwaliteitsteam, ook niet naar aanleiding van de tussenuitspraak. Het betoog van [eiser 2] treft in zoverre geen doel.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met de ruimtelijke onderbouwing alsnog voldoende gemotiveerd waarom het bouwplan – gelet op de richtsnoeren die zijn vastgelegd in de beleidsregel “ruimtelijke kwaliteit” – een ter plaatse toelaatbaar hoogteaccent is. Anders dan [eiser 2] stelt, blijkt uit de ruimtelijke onderbouwing dat is beoordeeld hoe het bouwplan zich verhoudt tot de omgeving. Daarbij is gekeken naar de maatvoering en vormgeving van de woontoren in relatie tot bestaande omliggende bebouwing in de Binckhorst en Voorburg, waaronder ook de woonwijk waarin [eiser 2] woont. Bij de gemaakte beoordeling zijn ook de al in de Binckhorst aanwezige hoogteaccenten, zoals de naastgelegen Haagse Arc, kenbaar betrokken. In de ruimtelijke onderbouwing wordt onder meer toegelicht dat het bouwplan weliswaar geen hoogbouw is, maar dat bij de uitwerking van de torentypologie desalniettemin is aangesloten bij een aantal basisregels uit de “Nota Haagse Hoogbouw – Eyeline en Skyline”. Daardoor gaat het bouwplan wat betreft schaal en uitstraling goed op in de omgeving, waarin gebouwen staan die ook met toepassing van deze basisregels zijn vormgegeven. Daarnaast is uiteengezet dat het bouwplan, gelet op de veel geringere bouwhoogte, niet concurreert met de naastgelegen Haagse Arc en in bouwhoogte goed aansluit bij het nabijgelegen, iets lagere hoofdgebouw van het KPN-complex. Verder is onder meer toegelicht dat het bouwplan op deze locatie een kruispunt van twee belangrijke toegangswegen markeert en dat het zorgt voor een wenselijke scheiding tussen de verkeersdrukte aan de voorzijde en de open groene hovenstructuur aan de achterzijde.
Dat desondanks geen sprake zou zijn van een positieve samenhang tussen het bouwplan en zijn omgeving, heeft [eiser 2] niet onderbouwd. De enkele stelling dat sprake is van een massief bouwblok dat volledig detoneert in zijn omgeving is daarvoor onvoldoende. De omstandigheid dat het zicht op station Voorburg door het bouwplan verandert, betekent ten slotte niet dat het bouwplan afbreuk doet aan de reeds aanwezige verbindingen met de omgeving.
7. De rechtbank overweegt tot slot dat de door [eiser 2] aangehaalde reactie op een zienswijze betrekking heeft op een bouwinitiatief op BinckEiland. In de ruimtelijke onderbouwing, zoals reeds overwogen onder 6, is gemotiveerd uiteen gezet waarom op de locatie van het bouwplan een hoogteaccent wenselijk wordt geacht. Daarbij is ook specifiek ingegaan op de relatie met de Haagse Arc, het verschil in bouwhoogte en de eigen positie die dat gebouw en het bouwplan hebben ten opzichte van de Regulusweg respectievelijk de Maanweg. Dat daarmee sprake is van een vergelijkbare situatie als waarover in de zienswijze wordt gesproken, is niet gebleken.
8. Gezien het voorgaande, concludeert de rechtbank dat verweerder met de ruimtelijke onderbouwing het motiveringsgebrek in het bestreden besluit heeft hersteld. Verweerder heeft alsnog voldoende toegelicht waarom het hoogteaccent ter plaatse toelaatbaar is. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek, is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen. Nu verweerder erin is geslaagd het geconstateerde gebrek te herstellen, zal de rechtbank de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand laten.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan [eiser 2] het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
10. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de door [eiser 2] gemaakte proceskosten. De vergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.092,50 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de schriftelijke zienswijze na bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover ingesteld door [eiser 1] niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover ingesteld door [eiser 2] gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 12 juli 2021;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181,- aan [eiser 2] te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van [eiser 2] tot een bedrag van € 2.092,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, voorzitter, en mr. D.A.J. Overdijk en
mr. C.T. Aalbers, leden, in aanwezigheid van mr. L.F.A. Bouwens-Bos, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2023.
griffier voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Op grond van artikel 1.6a van de Crisis- en herstelwet kunnen na genoemde zes weken geen gronden meer worden aangevoerd.