ECLI:NL:RBDHA:2023:2347

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2023
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
NL23.4381
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling met Marokkaanse nationaliteit en de beoordeling van zicht op uitzetting naar Marokko

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser, een vreemdeling met de Marokkaanse nationaliteit, is opgelegd. De maatregel is gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 10 februari 2023 de maatregel van bewaring is opgelegd en dat hij op 14 februari 2023 akkoord is gegaan met schriftelijke afdoening. De gronden van het beroep zijn op 16 februari 2023 ingediend, waarna verweerder op 17 februari 2023 een verweerschrift heeft ingediend. Het onderzoek is op 22 februari 2023 gesloten.

De rechtbank heeft overwogen dat eiser niet heeft betwist dat hij niet op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen en dat hij zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende zicht op uitzetting naar Marokko is, mede op basis van eerdere uitspraken en de gegevens over de afgifte van laissez-passers door de Marokkaanse autoriteiten. Eiser heeft aangevoerd dat de maatregel van bewaring onevenredig bezwarend is, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom geen lichter middel kan worden toegepast. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.4381

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.S. Yap),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 10 februari 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich desgevraagd op 14 februari 2023 akkoord verklaard met schriftelijke afdoening. Op 16 februari 2023 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Op 17 februari 2023 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op 22 februari 2023 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
De maatregel van bewaring
2. Aan eiser is op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, van de Vw de maatregel van bewaring opgelegd. Eiser heeft deze grondslag niet bestreden en het is de rechtbank ook niet gebleken dat de grondslag onjuist is.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser betwist zware gronden 3a en 3b en de lichte gronden. Eiser voert aan dat hij Nederland wel op de voorgeschreven wijze is ingereisd, omdat hij aan Nederland is overgedragen op grond van de Dublinverordening [3] en hij als asielzoeker kan worden beschouwd. Dat eiser in het verleden onrechtmatig Nederland is binnengekomen, telt nu niet meer mee. Ook stelt eiser dat hij zich niet aan het toezicht onttrekt, nu hij sinds begin december 2022 in beeld is bij verweerder. Ten aanzien van de lichte gronden voert hij aan dat hij zich nu aan de geldende verplichtingen houdt en verblijft op een vast adres.
5. In het verweerschrift heeft verweerder meegedeeld lichte gronden 4a en 4b te laten vallen.
6. De rechtbank stelt vast dat aan eiser eerder een maatregel op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw is opgelegd. In de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats over het door eiser ingestelde beroep tegen die maatregel heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat eiser gecontroleerd is overgedragen op grond van de Dublinverordening niet maakt dat eiser op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen. [4] Zware grond 3a is dan ook terecht ten grondslag is gelegd aan de huidige maatregel. Eiser heeft verder niet betwist dat hij zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken door tijdens zijn asielprocedure in 2020 met onbekende bestemming te vertrekken. Gelet hierop is de zware grond 3b (nog steeds) feitelijk juist. De zware gronden 3a en 3b kunnen de maatregel dragen. Daarmee is het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken gegeven. Wat eiser verder heeft aangevoerd tegen de lichte gronden behoeft daarom geen bespreking meer.
Voortvarend handelen
7. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Niet is gebleken dat verweerder handelingen heeft verricht om eiser uit te kunnen zetten.
8. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog. In het verweerschrift heeft verweerder kenbaar gemaakt dat op 30 december 2022 een aanvraag voor een lp [5] is verzonden aan de Marokkaanse autoriteiten en dat op 30 januari 2023 een vertrekgesprek met eiser is gevoerd. Verder acht de rechtbank van belang dat de maatregel van bewaring slechts twaalf dagen voorafgaand aan het sluiten van het onderzoek is opgelegd. Gelet op die omstandigheden handelt verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser naar Marokko.
Zicht op uitzetting
9. Eiser voert aan dat er geen sprake is van zicht op uitzetting. Verweerder heeft niet kenbaar gemaakt of er op dit moment lp’s worden afgegeven door de Marokkaanse autoriteiten of dat er daadwerkelijk uitzettingen plaatsvinden.
10. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen redelijk uitzicht is op uitzetting naar Marokko. De rechtbank wijst daarbij allereerst op de uitspraak van de Afdeling [6] van 14 november 2022. [7] In deze uitspraak heeft de Afdeling geoordeeld dat sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Marokko. Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022 in totaal 237 lp’s zijn aangevraagd, waarvan 115 in november en december 2022. Verder zijn 153 nationaliteitsbevestigingen en 27 lp’s afgegeven, en hebben 14 uitzettingen plaatsgevonden met behulp van een afgegeven lp, waarvan 9 in november en december 2022. Daarnaast heeft verweerder toegelicht dat de doorlooptijd voor afgifte van een lp ongeveer drie maanden bedraagt. In het geval van eiser zijn er nog geen drie maanden verstreken sinds de indiening van de lp-aanvraag.
Lichter middel
11. Eiser voert aan dat de maatregel van bewaring onevenredig bezwarend voor hem is. In dit kader verwijst eiser naar een nieuwsartikel waaruit volgt dat vreemdelingendetentie niet in het belang is van uitgeprocedeerde vreemdelingen. Gelet op de situatie van eiser zou kunnen worden volstaan met een lichter middel en zou hij niet langer in detentie moeten verblijven, maar bijvoorbeeld op de Handhaving- en Toezichtlocatie te Hoogeveen.
12.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom geen lichter middel doeltreffend kan worden toegepast. In dat kader acht de rechtbank van belang dat hiervoor is overwogen dat uit de gronden van de maatregel het risico op onttrekking aan het toezicht op vreemdelingen volgt. Eiser heeft verder geen persoonlijke omstandigheden aangevoerd die de bewaring onevenredig bezwarend maken.
Ambtshalve toets [8]
13. Voor het overige ziet de rechtbank ambtshalve geen aanleiding voor het oordeel dat de (tenuitvoerlegging van de) maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig is geweest.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3.Verordening (EU) nr. 604/2013.
4.Uitspraak van 29 december 2022, zaaknummer NL22.25314, rechtsoverweging 6.
5.Laissez-passers.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
8.Op grond van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022 in de gevoegde zaken C-704/20 en C-39/21.