ECLI:NL:RBDHA:2023:2286

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
23-002655
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen gedragsaanwijzing ex art. 509hh Sv aan klimaatactivist

Op 28 februari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin een klimaatactivist, die betrokken was bij een blokkade van de A12, beroep aantekende tegen een gedragsaanwijzing die haar was opgelegd. De gedragsaanwijzing was gebaseerd op de verdenking van opruiing, waarbij de officier van justitie stelde dat de openbare orde ernstig was verstoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedragsaanwijzing niet kon worden gebaseerd op een verstoring van de openbare orde die nog niet had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde dat de opruiing op zichzelf geen ernstige verstoring van de openbare orde met zich meebracht, en dat er geen ernstige bezwaren waren tegen de appellant op het moment dat de gedragsaanwijzing werd gegeven. De rechtbank concludeerde dat de gedragsaanwijzing niet voldeed aan de wettelijke vereisten en verklaarde het beroep gegrond. De uitspraak benadrukt het belang van het recht op vrijheid van meningsuiting en het demonstratierecht, en dat preventieve maatregelen niet zijn toegestaan zonder duidelijke wettelijke basis.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Raadkamernummer: 23-002655
Beslissing van de rechtbank Den Haag, meervoudige raadkamer in strafzaken, op het beroep op basis van artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ingesteld door:
[appellant] ,
geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. W.H. Jebbink, advocaat,
adres: Singel 362, 1016 AH Amsterdam
(hierna: de appellant).

1.Inleiding

De appellant is aanhanger van [een activistische beweging] , een internationale, activistische beweging die zich verzet tegen klimaatverandering en het verlies van biodiversiteit. [een activistische beweging] heeft meerdere keren actie gevoerd waarbij een gedeelte van de rijksweg A12, gelegen binnen de bebouwde kom van Den Haag en ook wel aangeduid als de Utrechtsebaan, werd geblokkeerd.
De appellant wordt ervan verdacht dat zij op 30 december 2022 en 2 januari 2023 heeft opgeroepen tot een dergelijke blokkade, die heeft plaatsgehad op 28 januari 2023. Ook zou zij op 30 januari 2023 hebben opgeroepen tot een dergelijke blokkade op 11 maart 2023.
De officier van justitie heeft vanwege een verdenking van opruiing, meermalen gepleegd, op 26 januari 2023 aan de appellant een gedragsaanwijzing ex artikel 509hh Sv gegeven. De gedragsaanwijzing houdt in dat de appellant wordt bevolen zich van 26 januari 2023 tot en met 24 april 2023 niet op te houden in de directe omgeving van de A12/Utrechtsebaan. Verwezen wordt naar een bij de gedragsaanwijzing gevoegde plattegrond waarop een gebied is aangegeven omgrensd door en met inbegrip van de Boslaan, het Emmapark, de Adelheidstraat, de Prinses Beatrixlaan, de Schenkkade, de Schenkweg, de Hendrick Hamelstraat, de Laurens Reaelstraat, het fietspad naar de Anna van Buerenstraat en de Bezuidenhoutseweg.
Op 30 januari 2023 ontving de rechtbank een beroepschrift ex artikel 509hh, vijfde lid, Sv van de appellant gericht tegen de gedragsaanwijzing.

2.De behandeling in raadkamer

De rechtbank heeft het beroep op 14 februari 2023 in raadkamer behandeld en kennisgenomen van (een deel van) het strafdossier. De appellant is - hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen - niet verschenen. Aanwezig was haar advocaat, mr. W.H. Jebbink. Tevens zijn de officieren van justitie mr. N. Achahbar en mr. W.J. Veldhuis (hierna gezamenlijk in enkelvoud aangeduid als de officier van justitie) gehoord.

3.Het standpunt van de appellant

Namens de appellant is het standpunt ingenomen dat het beroep gegrond moet worden verklaard. Daartoe is aangevoerd dat met de gedragsaanwijzing het demonstratierecht en het recht op vrijheid van meningsuiting op een ontoelaatbare wijze worden beperkt. Een dergelijke beperking is in strijd met de artikelen 10 en 11 van het EVRM. Van een preventieve beperking mag nooit sprake zijn. Bovendien is dit in strijd met het wettelijk systeem waarin het stellen van beperkingen aan het demonstratierecht is voorbehouden aan de burgemeester op grond van de Wet openbare manifestaties. Daarnaast is niet sprake van een verdenking van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 509hh, eerste lid, Sv en doen de gevallen bedoeld in die bepaling zich niet voor. Tot slot voldoet de gedragsaanwijzing niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gedragsaanwijzing ziet op de verdenking van een strafbaar feit (opruiing), waardoor de openbare orde ernstig is verstoord, gelet op de aard van die opruiing (het gevaarzettende karakter van de blokkade waartoe wordt opgeroepen) en de wijze waarop die opruiing is gepleegd (waarbij de appellant niet alleen als aanjager maar ook als voorganger van de blokkade heeft optreden). Daarnaast bestaat een grote vrees voor herhaling van nieuwe oproepen tot een blokkade van de A12 of het zelfstandig plegen van het feit waar appellant toe oproept. In verband met deze feiten bestaat de vrees voor ernstig belastend gedrag, namelijk gevaarzettend en verkeersontwrichtend gedrag jegens personen en goederen. Ook bestaat de vrees dat het gedrag van de appellant gevaar voor goederen oplevert. De gedragsaanwijzing voldoet aan de wettelijke voorwaarden en is noodzakelijk. Daarnaast is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en is de gedragsaanwijzing verenigbaar met het EVRM. De officier van justitie heeft verzocht het beroep ongegrond te verklaren.

5.Het oordeel van de rechtbank

5.1
Toetsingskader
Op grond van artikel 509hh, eerste lid, Sv is de officier van justitie bevoegd de verdachte tegen wie ernstige bezwaren bestaan een gedragsaanwijzing te geven in geval van verdenking van een strafbaar feit:
waardoor de openbare orde, gelet op de aard van het strafbare feit of de samenhang met andere strafbare feiten, dan wel de wijze waarop het strafbare feit is gepleegd, ernstig is verstoord, en waarbij grote vrees voor herhaling bestaat, dan wel
in verband waarmee vrees bestaat voor ernstig belastend gedrag van de verdachte jegens een persoon of personen, dan wel
in verband waarmee vrees bestaat voor gedrag van de verdachte dat herhaald gevaar voor goederen oplevert.
De rechtbank moet dus eerst toetsen of zich in deze zaak een of meerdere van de in die bepaling genoemde gevallen voordoen.
5.2.
Ernstige bezwaren
Het strafdossier bevat sterke aanwijzingen dat de appellant op de hiervoor genoemde data via haar Twitter-account heeft opgeroepen tot het blokkeren van de A12 op 28 januari 2023. Daaruit vloeien naar het oordeel van de rechtbank ernstige bezwaren tegen de verdachte voort ter zake van opruiing tot enig strafbaar feit, te weten artikel 162 van het Wetboek van Strafrecht. Anders dan namens de appellant is betoogd, is niet op voorhand evident dat de appellant voor dit feit – wegens strijd met de artikelen 10 en 11 van het EVRM – niet zou kunnen worden veroordeeld. Het door artikel 11 van het EVRM beschermde recht op vrijheid van vreedzame vergadering (hierna ook demonstratierecht genoemd) en het door artikel 10 beschermde recht op vrijheid van meningsuiting zijn niet absoluut. Beide kunnen worden beperkt in het belang van de openbare veiligheid en het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten. Ook de verkeersveiligheid, één van de belangen die artikel 162 Sr beoogt te beschermen, kan daaronder vallen. De rechtbank verwijst daartoe naar het vonnis van de meervoudige strafkamer van 13 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:174. Dat maakt dat ook de opruiing tot een dergelijk feit in beginsel strafbaar is. Evenmin is evident dat de uitingen van de appellant via Twitter een bijdrage aan een ‘debate of general interest’ leveren en daarom een hogere mate van verdragsrechtelijke bescherming genieten.
5.3.
Geval bedoeld in artikel 509hh, eerste lid, Sv
De officier van justitie heeft de gedragsaanwijzing gegrond op artikel 509hh, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, Sv.
5.3.1.
Strafbaar feit waardoor de openbare orde ernstig is verstoord
Een opruiing is naar het oordeel va de rechtbank
op zichzelfniet een strafbaar feit waardoor de openbare orde ernstig wordt verstoord. Dat kan veranderen wanneer aan de opruiing gehoor wordt gegeven. De blokkade van de A12 op 28 januari 2023, waartoe de appellant heeft opgeroepen, heeft daadwerkelijk geleid tot een ernstige verstoring van de openbare orde. Toen de gedragsaanwijzing aan de appellant werd gegeven op 26 januari 2023, had die blokkade echter nog niet plaatsgevonden. Daarop heeft de officier van justitie de gedragsaanwijzing dan ook niet kunnen baseren. Artikel 509hh, eerste lid, aanhef en onder a, Sv vereist immers een strafbaar feit waardoor de openbare orde ernstig
isverstoord. Dit vereiste onderstreept dat een zuiver preventieve toepassing van de gedragsaanwijzing niet is toegestaan.
Uit het strafdossier kunnen ook geen ernstige bezwaren tegen de appellant worden afgeleid ter zake van andere strafbare feiten waardoor, in samenhang met de genoemde opruiingen, de openbare orde ernstig is verstoord.
Het geval bedoeld in artikel 509hh, eerste lid, aanhef en onder a, Sv doet zich dus niet voor.
5.3.2.
Vrees voor ernstig belastend gedrag jegens personen
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat in verband met de tegen de appellant gerezen verdenking van opruiing de vrees bestaat dat zij zich ernstig belastend zal gedragen jegens personen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 509hh Sv heeft de wetgever daarmee bijvoorbeeld het oog gehad op het geval waarin iemand verdacht wordt van een strafbaar feit jegens een bepaald slachtoffer en waarbij de vrees bestaat dat deze verdachte zich opnieuw belastend zal gedragen jegens datzelfde slachtoffer. Gedacht kan worden aan belaging of huiselijk geweld. Ook kan worden gedacht aan het intimideren van het slachtoffer of getuigen van het strafbare feit. [1] De tegen de appellant gerezen verdenking, inhoudende het oproepen tot een gevaarzettingsdelict, wijkt hier zozeer van af, dat deze naar het oordeel van de rechtbank buiten de reikwijdte valt van artikel 509hh, eerste lid, aanhef en onder b, Sv. De officier van justitie heeft de gedragsaanwijzing dan ook evenmin op deze grond kunnen baseren.
5.3.3.
Vrees voor herhaald gevaar voor goederen
Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin gebleken dat in verband met de tegen de appellant gerezen verdenking van opruiing de vrees bestaat voor herhaald gevaarzettend gedrag van de appellant tegen goederen. De wetgever heeft hiermee gedoeld op het geval waarin vrees bestaat voor aanhoudende vernielingen, gelet op de strafbare feiten die de desbetreffende verdachte reeds eerder heeft gepleegd, dan wel waarvan hij wordt verdacht. Hierbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan mensen die herhaaldelijk (kleine) vernielingen plegen, zoals hooligans die regelmatig de inboedel van stadions vernielen. [2]
Uit het strafdossier blijkt niet dat de appellant vernielingen heeft gepleegd, terwijl de verdenking van opruiing niet de vrees rechtvaardigt dat zij herhaaldelijk vernielingen zal plegen. Ook het geval bedoeld in artikel 509hh, eerste lid, aanhef en onder c, Sv doet zich dus niet voor en vormt geen grond voor de gedragsaanwijzing.
5.4.
Conclusie
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet aan de wettelijke vereisten voor het geven van een gedragsaanwijzing is voldaan, nu zich geen van de gevallen bedoeld in artikel 509hh, eerste lid, Sv voordoet. De rechtbank zal het beroep dan ook gegrond verklaren. Wat namens de appellant voor het overige is aangevoerd behoeft geen bespreking.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep gegrond.
Aldus beslist te Den Haag door:
mr. D. Gruijters, voorzitter,
mr. B.W. Mulder, rechter,
mr. D.L.S. Ceulen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Otter, griffier,
en uitgesproken op 28 februari 2023.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2007/08, 31 467, nr. 3, p. 18, 22.
2.Kamerstukken II 2007/08, 31 467, nr. 3, p. 22.