ECLI:NL:RBDHA:2023:2284

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2023
Publicatiedatum
28 februari 2023
Zaaknummer
23-002246
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen gedragsaanwijzing ex art. 509hh Sv aan klimaatactivist met betrekking tot blokkade A12

Op 28 februari 2023 heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin een klimaatactivist, die betrokken was bij blokkades van de A12, beroep aantekende tegen een gedragsaanwijzing die hem was opgelegd op basis van artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering. De appellant, die deel uitmaakt van een internationale activistische beweging, werd ervan beschuldigd op te roepen tot blokkades van de A12, wat leidde tot ernstige verstoringen van de openbare orde. De rechtbank oordeelde dat de gedragsaanwijzing, die de appellant verbood zich in de directe omgeving van de A12 op te houden, gerechtvaardigd was in het belang van de verkeersveiligheid. De rechtbank bevestigde dat de beperking van het demonstratierecht in dit geval proportioneel was, gezien de ernst van de verstoringen en de vrees voor herhaling van dergelijk gedrag. Echter, de rechtbank verklaarde het beroep gegrond voor zover het betrekking had op het verbod om zich in omliggende straten op te houden, omdat daar geen ernstige verstoring van de openbare orde te verwachten viel. De uitspraak benadrukt de afweging tussen het recht op demonstratie en de noodzaak om de openbare orde en veiligheid te waarborgen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Raadkamernummer: 23-002246
Parketnummer: 09/011623-23
Beslissing van de rechtbank Den Haag, meervoudige raadkamer in strafzaken, op het beroep op basis van artikel 509hh van het Wetboek van Strafvordering (Sv), ingesteld door:
[appellant] ,geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. W.H. Jebbink, advocaat,
adres: Singel 362, 1016 AH Amsterdam ,
(hierna: de appellant).

1.Inleiding

De appellant is aanhanger van [een activistische beweging] , een internationale, activistische beweging die zich verzet tegen klimaatverandering en het verlies van biodiversiteit. [een activistische beweging] heeft meerdere keren actie gevoerd waarbij een gedeelte van de rijksweg A12, gelegen binnen de bebouwde kom van Den Haag en ook wel aangeduid als de Utrechtsebaan, werd geblokkeerd.
De appellant wordt ervan verdacht dat hij op 7 en 20 november 2022, respectievelijk op 30 november en 1 december 2022 heeft opgeroepen tot dergelijke blokkades, die hebben plaatsgehad op 26 november 2022 en 28 januari 2023. Daarnaast wordt hij ervan verdacht dat hij op 26 november 2022 en 21 december 2022 vernielingen heeft gepleegd door met verf leuzen te spuiten op een wand naast de A12/Utrechtsebaan.
De officier van justitie heeft vanwege een verdenking van opruiing, meermalen gepleegd, en vernieling meermalen gepleegd, op 26 januari 2023 aan de appellant een gedragsaanwijzing ex artikel 509hh Sv gegeven. De gedragsaanwijzing houdt in dat de appellant wordt bevolen zich van 26 januari 2023 tot en met 24 april 2023 niet op te houden in de directe omgeving van de A12/Utrechtsebaan. Verwezen wordt naar een bij de gedragsaanwijzing gevoegde plattegrond waarop een gebied is aangegeven omgrensd door en met inbegrip van de Boslaan, het Emmapark, de Adelheidstraat, de Prinses Beatrixlaan, de Schenkkade, de Schenkweg, de Hendrick Hamelstraat, de Laurens Reaelstraat, het fietspad naar de Anna van Buerenstraat en de Bezuidenhoutseweg.
Op 30 januari 2023 ontving de rechtbank een beroepschrift ex artikel 509hh, vijfde lid, Sv van de appellant, gericht tegen de gedragsaanwijzing.

2.De behandeling in raadkamer

De rechtbank heeft het beroep op 14 februari 2023 in raadkamer behandeld en kennisgenomen van (een deel van) het strafdossier. De appellant, bijgestaan door mr. W.H. Jebbink, is gehoord. Tevens zijn de officieren van justitie mr. N. Achahbar en mr. W.J. Veldhuis (hierna gezamenlijk in enkelvoud aangeduid als de officier van justitie) gehoord.

3.Het standpunt van de appellant

Namens de appellant is het standpunt ingenomen dat het beroep gegrond moet worden verklaard. Daartoe is aangevoerd dat met de gedragsaanwijzing het demonstratierecht en het recht op vrijheid van meningsuiting op een ontoelaatbare wijze worden beperkt. Een dergelijke beperking is in strijd met de artikelen 10 en 11 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Van een preventieve beperking mag nooit sprake zijn. Bovendien is dit in strijd met het wettelijk systeem waarin het stellen van beperkingen aan het demonstratierecht is voorbehouden aan de burgemeester op grond van de Wet openbare manifestaties. Daarnaast is niet sprake van een verdenking van een strafbaar feit als bedoeld in artikel 509hh, eerste lid, Sv en doen de gevallen bedoeld in die bepaling zich niet voor. Tot slot voldoet de gedragsaanwijzing niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gedragsaanwijzing ziet op de verdenking van een strafbaar feit (opruiing), waardoor de openbare orde ernstig is verstoord, gelet op de aard van die opruiing (het gevaarzettende karakter van de blokkade waartoe wordt opgeroepen) en de wijze waarop die opruiing is gepleegd (waarbij de appellant niet alleen als aanjager maar ook als voorganger van de blokkade heeft optreden). Daarnaast bestaat een grote vrees voor herhaling van oproepen tot een blokkade van de A12 of het zelfstandig plegen van het feit waar appellant toe oproept. In verband met deze feiten bestaat de vrees voor ernstig belastend gedrag, namelijk gevaarzettend en verkeersontwrichtend gedrag jegens personen en goederen. Ook bestaat de vrees dat het gedrag van de appellant gevaar voor goederen oplevert. De gedragsaanwijzing voldoet aan de wettelijke voorwaarden en is noodzakelijk. Daarnaast is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit en is de gedragsaanwijzing verenigbaar met het EVRM. De officier van justitie heeft verzocht het beroep ongegrond te verklaren.

5.Het oordeel van de rechtbank

5.1.
Toetsingskader
Op grond van artikel 509hh, eerste lid, Sv is de officier van justitie bevoegd de verdachte tegen wie ernstige bezwaren bestaan een gedragsaanwijzing te geven in geval van verdenking van een strafbaar feit:
waardoor de openbare orde, gelet op de aard van het strafbare feit of de samenhang met andere strafbare feiten, dan wel de wijze waarop het strafbare feit is gepleegd, ernstig is verstoord, en waarbij grote vrees voor herhaling bestaat, dan wel
in verband waarmee vrees bestaat voor ernstig belastend gedrag van de verdachte jegens een persoon of personen, dan wel
in verband waarmee vrees bestaat voor gedrag van de verdachte dat herhaald gevaar voor goederen oplevert.
De rechtbank moet dus toetsen of zich in deze zaak een of meerdere van de in die bepaling genoemde gevallen voordoen. Is dat het geval, dan moet de rechtbank beoordelen of de gedragsaanwijzing proportioneel is, van welke beoordeling ook een toets aan verdragsrechtelijke grondrechten deel kan uitmaken. [1]
5.2.
Ernstige bezwaren
Het strafdossier bevat sterke aanwijzingen dat de appellant op de hiervoor genoemde data via zijn Twitter-account heeft opgeroepen om de A12 te blokkeren op 26 november 2022 en 28 januari 2023. [2] Daaruit vloeien naar het oordeel van de rechtbank ernstige bezwaren tegen de verdachte voort ter zake van opruiing tot enig strafbaar feit, te weten artikel 162 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) (opzettelijk een openbare landweg versperren terwijl daarvan gevaar voor de veiligheid van het verkeer is te duchten). Ook bevat het strafdossier sterke aanwijzingen dat de appellant op de hiervoor genoemde data leuzen heeft gespoten op een wand naast de A12/Utrechtsebaan. [3]
Anders dan namens de appellant is betoogd, is niet op voorhand evident dat de appellant voor deze feiten – wegens strijd met de artikelen 10 en 11 van het EVRM – niet zou kunnen worden veroordeeld. Het door artikel 11 van het EVRM beschermde recht op vrijheid van vreedzame vergadering (hierna ook demonstratierecht genoemd) en het door artikel 10 beschermde recht op vrijheid van meningsuiting zijn niet absoluut. Beide kunnen worden beperkt in het belang van de openbare veiligheid en het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten. Ook de verkeersveiligheid, één van de belangen die artikel 162 Sr beoogt te beschermen, kan daaronder vallen. De rechtbank verwijst daartoe naar het vonnis van de meervoudige strafkamer van 13 januari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:174. Dat maakt dat ook de opruiing tot een dergelijk feit in beginsel strafbaar is. Ook het beschermen van de rechten van anderen (in dit geval het eigendomsrecht van de gemeente Den Haag) kan een gerechtvaardigd belang zijn om voormelde rechten te beperken, wat maakt dat het beschadigen van een wand door daarop een leus te spuiten in beginsel strafbaar is. Niet evident is dat de uitingen van de appellant via Twitter en het spuiten van de leuzen op de wand een bijdrage aan een ‘debate of general interest’ leveren en daarom een hogere mate van verdragsrechtelijke bescherming genieten.
5.3.
Geval bedoeld in artikel 509hh, eerste lid, Sv
De officier van justitie heeft de gedragsaanwijzing gegrond op artikel 509hh, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, Sv.
5.3.1.
Strafbaar feit waardoor de openbare orde ernstig is verstoord
Een opruiing is naar het oordeel va de rechtbank
op zichzelfniet een strafbaar feit waardoor de openbare orde ernstig wordt verstoord. Dat kan veranderen wanneer aan de opruiing gehoor wordt gegeven. De blokkades van de A12/Utrechtsebaan op 26 november 2022 en 28 januari 2023, waartoe de appellant heeft opgeroepen, hebben daadwerkelijk geleid tot een ernstige verstoring van de openbare orde. Tijdens deze blokkades werd het verkeer volledig stilgelegd. De A12/Utrechtsebaan is een van de belangrijkste toegangswegen naar het centrum van Den Haag. Een blokkade van deze weg leidt tot lange files en kan verkeersonveilige situaties tot gevolg hebben, bijvoorbeeld omdat verkeersdeelnemers plotseling moeten remmen om een aanrijding te voorkomen en daarbij ook onveilige manoeuvres kunnen maken, met alle gevolgen van dien. Het strafdossier bevat aanwijzingen dat de appellant ook zelf aan de blokkade op 26 november 2022 heeft deelgenomen. [4]
Worden de opruiingen van 7 en 20 november 2022
in samenhang bezienmet de blokkade op 26 november 2022 waartoe de appellant heeft opgeruid, dan zijn deze naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als een strafbaar feit waardoor de openbare orde ernstig is verstoord.
Dat geldt op zich ook voor de opruiingen van 30 november en 1 december 2022 tot de blokkade op 28 januari 2023, zij het dat die blokkade nog niet had plaatsgevonden toen de gedragsaanwijzing aan de appellant werd gegeven op 26 januari 2023, zodat de officier van justitie de gedragsaanwijzing daarop niet heeft kunnen baseren. Artikel 509hh, eerste lid, aanhef en onder a, Sv vereist immers een strafbaar feit waardoor de openbare orde ernstig
isverstoord. Dit vereiste onderstreept dat een zuiver preventieve toepassing van de gedragsaanwijzing niet is toegestaan.
Er is sprake van een grote vrees voor herhaling. Deze conclusie baseert de rechtbank op de uitlatingen van de appellant dat hij actie zal blijven voeren tot het door hem en door [een activistische beweging] beoogde doel is bereikt. Daarmee doet zich het geval bedoeld in artikel 509hh, eerste lid, aanhef en onder a, Sv voor.
5.3.2.
Vrees voor ernstig belastend gedrag jegens personen
Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat in verband met de tegen de appellant gerezen verdenking van opruiing de vrees bestaat dat hij zich ernstig belastend zal gedragen jegens personen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 509hh Sv heeft de wetgever daarmee bijvoorbeeld het oog gehad op het geval waarin iemand verdacht wordt van een strafbaar feit jegens een bepaald slachtoffer en waarbij de vrees bestaat dat deze verdachte zich opnieuw belastend zal gedragen jegens datzelfde slachtoffer. Gedacht kan worden aan belaging of huiselijk geweld. Ook kan worden gedacht aan het intimideren van het slachtoffer of getuigen van het strafbare feit. [5] De tegen de appellant gerezen verdenking, inhoudende het oproepen tot een gevaarzettingsdelict, wijkt hier zozeer van af, dat deze naar het oordeel van de rechtbank buiten de reikwijdte valt van artikel 509hh, eerste lid, aanhef en onder b, Sv. De officier van justitie heeft de gedragsaanwijzing dan ook niet op deze grond kunnen baseren.
5.3.3.
Vrees voor herhaald gevaar voor goederen
Met het geval genoemd in artikel 509hh, eerste lid, aanhef en onder c, Sv heeft de wetgever gedoeld op het geval waarin, gelet op de strafbare feiten die de desbetreffende verdachte reeds eerder heeft gepleegd, dan wel waarvan hij wordt verdacht, vrees bestaat voor aanhoudende vernielingen. Hierbij moet bijvoorbeeld worden gedacht aan mensen die herhaaldelijk (kleine) vernielingen plegen, zoals hooligans die regelmatig de inboedel van stadions vernielen. [6]
Zoals hiervoor is overwogen, bestaan er ernstige bezwaren tegen de appellant in verband met twee verdenkingen van vernieling. De rechtbank ziet ook hier een grote vrees voor herhaling. De vernielingen betroffen in beide gevallen het spuiten van leuzen (“Stop fossiele subsidies”) gerelateerd aan het door [een activistische beweging] beoogde doel, terwijl de appellant heeft verklaard dat hij actie zal blijven voeren tot het door hem en door [een activistische beweging] beoogde doel is bereikt. Daarmee doet zich het geval bedoeld in artikel 509hh, eerste lid, aanhef en onder c, Sv voor.
5.3.4.
Tussenconclusie
De rechtbank is van oordeel dat artikel 509hh, eerste lid, Sv, aanhef en onder a en c, Sv als grondslag voor de gedragsaanwijzing kan dienen.
5.4.
Proportionaliteit
Voor de beoordeling of de gedragsaanwijzing proportioneel is, is van belang of deze noodzakelijk en doeltreffend is in de concrete situatie. Daarnaast moet de mate waarin de gedragsaanwijzing de vrijheid van de betrokkene beperkt in verhouding staan tot de ernst van het geval. [7]
Het doel van een gedragsaanwijzing gestoeld op artikel 509hh, eerste lid, aanhef en onder a, Sv is in het algemeen het onmiddellijk voorkomen of beëindigen van strafbaar gedrag dat de openbare orde ernstig verstoort. [8] Het doel van de gedragsaanwijzing in deze zaak is, blijkens de toelichting van de officier van justitie, het voorkomen dat de appellant opnieuw oproept tot blokkades van de A12/Utrechtsebaan en daaraan zelf deelneemt. Het belang daarvan is gelegen in het beschermen van de verkeersveiligheid, aldus de officier van justitie. Daarnaast is het doel van de gedragsaanwijzing het voorkomen dat de appellant opnieuw vernielingen pleegt aan de wanden naast de A12/Utrechtsebaan.
Zoals in de inleidende paragraaf al is opgemerkt, vinden de blokkades van de A12/Utrechtsebaan plaats in het kader van acties van [een activistische beweging] . Met deze acties wil [een activistische beweging] aandacht vragen voor de door haar beoogde doelen. Daarmee hebben die blokkades naar het oordeel van de rechtbank het karakter van een demonstratie, wat met zich brengt dat de gedragsaanwijzing een beperking is van demonstratierecht van de appellant. [9] Dat betekent dat een toets aan artikel 11 van het EVRM, dat het demonstratierecht beschermt, in dit geval deel uitmaakt van de beoordeling van de proportionaliteit van de gedragsaanwijzing. Ook een toets aan artikel 10 van het EVRM, dat het recht op vrijheid van meningsuiting beschermt, maakt in dit geval deel uit van de beoordeling, omdat het spuiten van leuzen op een wand naast de A12/Utrechtsebaan een vorm van meningsuiting is en de gedragsaanwijzing de appellant erin beperkt om gedurende 90 dagen nogmaals die leuzen op die plaats aan te brengen.
De rechtbank volgt de appellant niet in het namens hem gevoerde betoog dat de gedragsaanwijzing inbreuk maakt op het wettelijk systeem, waarin het stellen van beperkingen aan het demonstratierecht zou zijn voorbehouden aan de burgemeester op grond van de Wet openbare manifestaties. Er zijn tal van voorschriften, bijvoorbeeld strafbaarstellingen in het Wetboek van Strafrecht of artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek, die als neveneffect het demonstratierecht kunnen beperken. [10] Dat is op zichzelf niet ongeoorloofd. Ook artikel 509hh, eerste lid, Sv kan zodanige beperking als neveneffect hebben. Dat deze bepaling onvoldoende toegankelijk, voorzienbaar en precies zou zijn, zoals namens de appellant is betoogd, ziet de rechtbank niet in.
Aan de appellant kan worden toegegeven dat de gedragsaanwijzing niet doeltreffend is om opruiing als zodanig te voorkomen. Zoals hiervoor al is overwogen dient de opruiing echter te worden bezien in samenhang met het feit waartoe wordt opgeruid. Voor zover de officier van justitie met de gedragsaanwijzing heeft beoogd om te voorkomen dat de appellant deelneemt aan blokkades van de A12, is de gedragsaanwijzing wel degelijk doeltreffend. Door het gebiedsverbod kan de appellant de A12/Utrechtsebaan immers niet meer blokkeren. Dat anderen dan de appellant dat nog wel kunnen, zoals namens de appellant is betoogd, doet aan de doeltreffendheid in het geval van de appellant niet af. Ook is de gedragsaanwijzing doeltreffend in het voorkomen dat de appellant de wanden van de A12/Utrechtsebaan nogmaals bekladt.
Wat betreft de noodzakelijkheid van de gedragsaanwijzing overweegt de rechtbank het volgende.
Het demonstratierecht omvat ook het recht om de tijd, plaats en wijze van demonstreren te kiezen. [11] Zoals hiervoor al is overwogen, is het demonstratierecht evenwel niet absoluut. Beperkingen zijn toegestaan, mits bij wet voorzien en noodzakelijk in een democratische samenleving in het belang van de openbare veiligheid en het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten. Ook de verkeersveiligheid kan daaronder vallen, zo vloeit voort uit de rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). [12] Anders dan namens de appellant is betoogd, sluit het EHRM niet uit dat preventieve beperkingen worden opgelegd. [13]
De gedragsaanwijzing vormt een beperking van het demonstratierecht naar plaats. Als gevolg van de gedragsaanwijzing is het de appellant immers niet toegestaan om in het door de gedragsaanwijzing bestreken gebied te demonstreren. Aan zijn demonstratierecht op andere locaties doet de gedragsaanwijzing evenwel geen afbreuk. Binnen het door de gedragsaanwijzing bestreken gebied ligt een gedeelte van de A12/Utrechtsebaan. De aldaar toegestane maximumsnelheid is 70 kilometer per uur. Het gedeelte ligt grotendeels in een tunnelbak en heeft geen afslagen. Het is een drukke weg en een belangrijke toegangsader naar het centrum van Den Haag. Dat een blokkade van dit deel van de A12/Utrechtsebaan ernstig verstorende en gevaarlijke verkeerssituaties tot gevolg heeft, is dan ook aannemelijk en voorzienbaar. Het strafdossier bevat aanwijzingen dat op 26 november 2022 in de nabijheid van de blokkade daadwerkelijk aanrijdingen hebben plaatsgevonden. [14] De rechtbank ziet in het voorkomen hiervan een zodanig zwaarwegend belang, dat beperkingen gerechtvaardigd zijn. De beperking naar plaats, inhoudende dat de appellant gedurende 90 dagen wordt bevolen om zich niet op te houden op een gedeelte van de A12/Utrechtsebaan, acht de rechtbank noodzakelijk. Deze beperking staat in verhouding tot het te beschermen belang, terwijl niet is gebleken dat had kunnen worden volstaan met een lichter middel. Daarbij betrekt de rechtbank dat de beperking in tijd en plaats beperkt is. Dat had moeten worden volstaan met een kortere duur dan 90 dagen valt niet in te zien, nu de appellant heeft verklaard door te zullen gaan met acties totdat de doelen van [een activistische beweging] zijn behaald. De rechtbank weegt bij haar beoordeling mee dat de blokkades weliswaar worden beschermd door artikel 11 van het EVRM, maar niet de kern raken van het door dat artikel beschermde demonstratierecht. [15] In zoverre is de gedragsaanwijzing dus niet disproportioneel.
Ook het recht op vrijheid van meningsuiting is niet absoluut. Beperkingen zijn ook hier toegestaan, mits bij wet voorzien en noodzakelijk in een democratische samenleving in het belang van de openbare veiligheid en het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten en de bescherming van de rechten van anderen. In dit geval gaat het om het beschermen van het eigendomsrecht van de gemeente Den Haag, zijnde de eigenaar van de wand. In aanmerking genomen dat de appellant ervan wordt verdacht meermalen de wand te hebben beklad, dat de gemeente hiervan aangifte heeft gedaan, dat de kosten van het schoonmaken zijn geraamd op ongeveer 10.000 euro, [16] dat voor het schoonmaken de weg (deels) afgesloten zal moeten worden met alle hinder van dien, dat de leuzen niet zodanig informatief zijn dat zij kunnen worden geacht een wezenlijke bijdrage te leveren aan een publiek debat, en dat de appellant vele andere middelen ten dienste staan om zijn boodschap aan een breed publiek kenbaar te maken (niet in de laatste plaats via sociale media), is de rechtbank van oordeel dat de beperking van het recht op vrijheid van meningsuiting noodzakelijk is. Deze beperking staat in verhouding tot het te beschermen belang, terwijl niet is gebleken dat had kunnen worden volstaan met een lichter middel. Ook in zoverre is de gedragsaanwijzing dus niet disproportioneel.
De rechtbank oordeelt evenwel anders met betrekking tot het bevel aan de appellant om zich niet in het overige deel van het door de gedragsaanwijzing bestreken gebied op te houden. Ook dit is immers een beperking van het demonstratierecht van de appellant. Hier gaat het echter om straten binnen de bebouwde kom van Den Haag, die geen snelweg zijn, waar de toegestane maximumsnelheid hooguit 50 kilometer per uur bedraagt, die zijwegen hebben en die niet gelden als belangrijke toegangsader tot het centrum van Den Haag. Van ernstig verstorende en gevaarlijke verkeerssituaties zou bij een demonstratie in deze straten dan ook geen sprake zijn. Weliswaar zal zich ook daar naar verwachting enige overlast voordoen, maar uit de rechtspraak van het EHRM volgt dat de autoriteiten moeten aanvaarden dat een demonstratie kan leiden tot een zekere mate van verstoring van het dagelijks leven (waaronder verstoring van het verkeer). [17] De gedragsaanwijzing is naar het oordeel van de rechtbank in zoverre niet noodzakelijk en daarmee disproportioneel.
5.5.
Conclusie
Het beroep is ongegrond voor zover het betrekking heeft op het bevel om zich niet op te houden op de A12/Utrechtsebaan. Voor het overige, dus voor zover het beroep betrekking heeft op het bevel om zich niet op te houden in rest van het door de gedragsaanwijzing bestreken gebied, is het gegrond.

6.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep
ongegrond, voor zover het betrekking heeft op het bevel om zich van 26 januari 2023 tot en met 24 april 2023 niet op te houden op de A12/Utrechtsebaan;
- verklaart het beroep voor het overige
gegrond.
Aldus beslist te Den Haag door:
mr. D. Gruijters, voorzitter,
mr. B.W. Mulder, rechter,
mr. D.L.S. Ceulen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Otter, griffier,
en uitgesproken op 28 februari 2023.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2007/08, 31 467, nr. 3, p. 45.
2.Processen-verbaal van bevindingen, p. 12-15 en 52-56 (onderzoeksnummer [nummer 1] / [onderzoeksnaam 1] ).
3.Processen-verbaal van bevindingen, p. 45-51 en 149-150 (onderzoeksnummer [nummer 1] / [onderzoeksnaam 1] ).
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 25-44 (onderzoeksnummer [nummer 1] / [onderzoeksnaam 1] ).
5.Kamerstukken II 2007/08, 31 467, nr. 3, p. 18, 22.
6.Kamerstukken II 2007/08, 31 467, nr. 3, p. 22.
7.Kamerstukken II 2007/08, 31467, nr. 3, p. 20.
8.Kamerstukken II 2007/08, 31 467, nr. 3, p. 18.
9.Vgl. EHRM 15 oktober 2015, nr. 37553/05,
10.A.E. Schilder,
11.EHRM 7 februari 2017, nr. 57818/09,
12.EHRM 7 oktober 2008, nr. 10346/05,
13.F. Dorssemont en J.L.W. Broeksteeg,
14.Proces-verbaal, p. 9 (onderzoeksnummer [nummer 2] / [onderzoeksnaam 2] ).
15.Vgl. EHRM 15 oktober 2015, nr. 37553/05,
16.Proces-verbaal van aangifte, p. 8-9 (onderzoeksnummer [nummer 1] / [onderzoeksnaam 1] ).
17.EHRM 30 mei 2013, nr. 36673/04,