ECLI:NL:RBDHA:2023:2253
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering aanvraag Nederlands paspoort op basis van verlies Nederlanderschap door langdurig verblijf in het buitenland
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit bezit, en de minister van Buitenlandse Zaken. De eiser had een aanvraag ingediend voor een Nederlands paspoort, maar deze aanvraag werd door de minister buiten behandeling gesteld. De reden hiervoor was dat de eiser gedurende een ononderbroken periode van tien jaar zijn hoofdverblijf buiten Nederland had en daardoor volgens de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) zijn Nederlanderschap had verloren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 30 september 2004 uitgeschreven is uit de Basisregistratie Personen (BRP) van de gemeente Rotterdam wegens emigratie naar een onbekende bestemming. De eiser heeft betoogd dat hij zijn hoofdverblijf in Nederland had en heeft documenten overgelegd die dit zouden moeten aantonen. Echter, de rechtbank oordeelde dat de overgelegde documenten niet voldoende bewijs boden voor zijn hoofdverblijf in Nederland gedurende de relevante periode.
De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder zijn banden met Nederland en de ontvangst van post op zijn adres in Nederland, niet overtuigend geacht. De rechtbank volgde het standpunt van de minister dat de eiser op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, van de RWN zijn Nederlanderschap had verloren. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat de minister op goede gronden de aanvraag om een paspoort had geweigerd, omdat de eiser ten tijde van de aanvraag niet voldeed aan de eis dat hij Nederlander was in de zin van de wet.