ECLI:NL:RBDHA:2023:22286

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 december 2023
Publicatiedatum
12 september 2024
Zaaknummer
C/09/653415 / KG ZA 23-744
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.Th. van Walderveen
  • Y.F. Ritmeijer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verbod van rechtsmaatregelen in kort geding inzake intellectuele eigendomsrechten

In deze zaak heeft Rodachair International B.V. een kort geding aangespannen tegen Bungarten GmbH, waarbij zij vorderingen heeft gedaan om Bungarten te verbieden enige rechtsmaatregelen te treffen met betrekking tot een door Rodachair ontwikkelde stoel, totdat in een bodemprocedure over de (niet-)inbreuk is beslist. Rodachair stelt dat Bungarten onrechtmatig handelt door te dreigen met rechtsmaatregelen, terwijl zij meent dat het model van Bungarten niet geldig is en dat de stoel geen inbreuk maakt op dat model. De voorzieningenrechter heeft kennisgenomen van de dagvaarding en de producties van beide partijen. Tijdens de mondelinge behandeling hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen van Rodachair prematuur zijn en dat er geen sprake is van onrechtmatig wapperen door Bungarten. De voorzieningenrechter heeft zich bevoegd verklaard voor het Nederlandse grondgebied, maar heeft de vorderingen van Rodachair afgewezen. Rodachair is veroordeeld in de proceskosten van Bungarten, die zijn vastgesteld op € 1.755,00. Het vonnis is uitgesproken op 27 december 2023.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Civiel recht
Zaaknummer: C/09/653415 / KG ZA 23-744
Vonnis in kort geding van 27 december 2023
in de zaak van
RODACHAIR INTERNATIONAL B.V.,
te Dalfsen,
eisende partij,
advocaat: mr. E.J.C. van Gelderen te Zeist,
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht
BUNGARTEN GMBH,
te Keulen (Duitsland),
gedaagde partij,
advocaat: mr. A. Ringnalda.
Partijen worden hierna aangeduid als Rodachair en Bungarten. Rodachair is bijgestaan door de advocaat voornoemd en door mr. E.C. Menkhorst, advocaat te Zeist. Voor Bungarten is opgetreden de advocaat voornoemd.

1. De procedure

1.1. De voorzieningenrechter heeft kennisgenomen van de dagvaarding van 13 september 2023, met producties EP01 t/m EP19 en de conclusie van antwoord in kort geding, tevens houdende exceptie van onbevoegdheid, met producties GP01 en GP02.
1.2. Op 30 oktober 2023 heeft Rodachair met een begeleidende brief producties EP20 t/m EP30B overgelegd. Bungarten heeft op 31 oktober 2023 gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen het overleggen van producties EP21 t/m EP28 met nieuwe prior art waarop Rodachair zich niet eerder heeft beroepen. Zij heeft op die datum tevens een aanvullende kostenstaat (GP03) overgelegd. Rodachair heeft op het bezwaar gereageerd, waarna de voorzieningenrechter vervolgens een processuele beslissing heeft genomen en aan partijen meegedeeld, welke beslissing inhoudt dat de producties EP21 t/m EP28 worden geweigerd omdat het indienen daarvan op een zodanig laat tijdstip heeft plaatsgevonden dat dit in strijd komt met de eisen van een goede procesorde.
1.3. Op 1 november 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij partijen vragen van de voorzieningenrechter hebben beantwoord en hun standpunten verder hebben toegelicht, Rodachair aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen, Bungarten heeft ‘spreekpunten’ overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat er tijdens de zitting is besproken. Deze aantekeningen bevinden zich in het griffiedossier. De voorzieningenrechter heeft de zaak vervolgens op verzoek van partijen aangehouden om te bezien of zij onderling tot een oplossing van het geschil konden komen. Op 24 november 2023 heeft Rodachair namens beide partijen de voorzieningenrechter verzocht vonnis te wijzen. De voorzieningenrechter heeft vervolgens bepaald dat er vandaag vonnis wordt gewezen.

2. De feiten

2.1. Rodachair is in 2005 opgericht en drijft een groothandel in bedrijfsmeubels, waaronder bedrijfsstoelen.
2.2. Rodachair heeft onlangs een stoel (hierna: de Stoel) ontwikkeld, die met name bestemd is voor gebruik in de kinderopvang. De Stoel ziet er als volgt uit (van links naar rechts: vooraanzicht, zijaanzicht rugleuning en zijaanzicht zitting).
2.3. Bungarten is een in 1998 opgerichte Duitse onderneming die uiteenlopende producten levert, die onder andere in de kinderopvang worden gebruikt.
2.4. Eén van de producten van Bungarten betreft de zogeheten ‘Sanus-Gesundsheitsstuhl’.
2.5. Bungarten heeft op 14 februari 2011 een aanvraag gedaan en op 21 februari 2011 verkregen tot bescherming van het uiterlijk van een ‘Bürostühle’ als Gemeenschapsmodel (registratienummer 001259980-0001), hierna te noemen: het Model. Bij deze modelregistratie hoort de volgende afbeelding:
2.6. Rodachair heeft op 5 mei 2023 een brief aan Bungarten gestuurd, waarin zij haar voornemen om de Stoel op de markt te brengen heeft geuit en Bungarten heeft verzocht te bevestigen dat zij geen rechtsmaatregelen tegen Rodachair zal treffen aangaande de Stoel. De brief luidt voor zover relevant als volgt:

1.Introduction

1.5.
It has come to the attention of Rodachair that Bungarten is inter alia the proprietor of the EU design registration with number 001259980-0001 and that Bungarten enforces its design right vigorously. Rodachair is convinced of the fact that its Rodachair Stool does not infringe any intellectual property rights – including the aforementioned design rights – of Bungarten, for multiple reasons.
1.6.
However, Rodachair is not interested in legal proceedings. For this reason Rodachair in this letter provides Bungarten with the opportunity to confirm that neither party will take any legal measures against the other party or customers thereof.

2.Legal substantiation

2.1.
In this chapter Rodachair will set out that the design registration of Bungarten does not meet the legal requirements for protection and that the Rodachair Stool does not infringe any possible rights of Bungarten.
(…)

3.Further steps

3.1.
As a result of the above, Rodachair could initiate legal proceedings to invalidate the design of Bungarten and/or it could initiate legal proceedings in order to have a court declare that its Rodachair Stool does not infringe any rights of Bungarten.
3.2.
However, if possible Rodachair wants to prevent the time, effort and costs that are involved with further legal measures. Also, Rodachair is aware of the fact that Bungarten was willing to enter into co-existence agreements in the past. For these reasons Rodachair has opted to first contact Bungarten, in order to establish whether parties are able to come to an amicable solution.
3.3.
From its side –
sans prejudiceand under strict reservation of all its rights and defences – Rodachair is willing to commit to an out-of-court agreement whereby:
 (…)
 it declares that it will keep the older designs as depicted in chapter 2 a. confidential; and
 it declares that it will not initiate any legal measures to either invalidate the designs of Bungarten or to obtain a declaration of non-infringement.
3.4.
All of this of course so long as Bungarten does not take legal measures against Rodachair or any of its customers or speaks negatively about (the products of) Rodachair, such as by insinuating to parties in the market that Rodachair would infringe any rights. In these events Rodachair is free to act and to use the information it disposes of as it deems fit.
3.5.
Rodachair merely requests Bungarten to confirm that it will not take any legal measures against Rodachair or any of its customers.
3.6.
We look forward to receiving your reply ultimately 14 May 2023. In the event Bungarten has not accepted the above offer of Rodachair without deviating from it, the offer automatically expires.
2.7.
Bungarten heeft op 17 mei 2023 op de brief van Rodachair gereageerd. In deze brief geeft zij onder meer het volgende aan: [1]
1. It is true that our client is the propietor of the Community design registration no. 001259980-0001 and that our client vigorously defends its design rights. It should be added that our client has been very successful in defending its design rights (…).
2. Our client strongly disagrees with your legal analysis. Our client’s Community design no. 001259980-0001 is valid and the use of the Rodachair in the EU would infringe it.
3. As you know, there is a statutory presumption of validity for registered community designs in art. 85 of the Council regulation (EC) No. 6/2002 on Community designs. Therefore, the burden of proof is on your client to show that our client’s Community design no. 001259980-0001 lacks novelty or individual character.
The explanations in your letter do not raise any doubts about the individual character of our client’s design:
(…)
We strongly doubt that your client will be able to find any designs which can put into question the validity of our client’s design. In the past years our client has taken action against a number of chairs on the basis of its registerd Community design no. 001259980-0001 and the manufacturers of those chairs have never been able to produce evidence which could put into question the validity of our client’s registered Community design.
4. We do take the view that the use of the Rodachair in the EU would infringe our client’s registered Community design no. 001259980-0001, as the characteristic design features of the Rodachair are identical or highly similar with those of our client’s registered Community design.
(…)
5. In view of the aforedescribed high degree of design similarity there can be no doubt that the use of the Rodachair would infringe our client’s registered Community design. Your considerations regarding the technical requirements do not lead to a different conclusion. It may be true that the chair components have a technical function. Nevertheless, a chair designer has a high degree of freedom of choice when designing a chair as can be seen from the great variety of existing chairs.
6. (…) Just a few months ago, our client obtained an interlocutory injunction on grounds of an infringement of its Community design no. 001259980-0001 against a chair which appears to have exactly the same design as the Rodachair. The below comparison between our client’s Community design and the chair in dispute illustrates the well striking design similarities:
A copy of said injunction which is still in force is enclosed as
Annex 2.
In view of the foregoing, we are very confident that our client would succeed in both invalidity proceedings and infringement proceedings.
Our client will take all appropriate measures to defend its Community design no. 001259980-0001.
2.8.
In de onder 2.7. genoemde brief heeft Bungarten onder meer verwezen naar een uitspraak van het Landgericht Düsseldorf van 27 oktober 2022 in een
‘einstweiligen Verfügungsverfahren’ [2] , waarbij ten aanzien van een stoel van een Duitse leverancier van Rodachair, United Seating International, een verbod is opgelegd.
2.9.
Rodachair heeft vervolgens op 26 mei 2023 op de brief van Bungarten gereageerd, en herhaald dat naar haar mening het Model niet geldig is en voor zover het Model wel geldig wordt bevonden de Stoel daarop geen inbreuk maakt. Rodachair heeft Bungarten opnieuw verzocht te bevestigen dat zij geen rechtsmaatregelen tegen Rodachair zal treffen.
2.10.
Rodachair heeft – bij het uitblijven van een reactie op haar brief van 26 mei 2023 –Bungarten op 14 juni 2023 een e-mail gestuurd, waarin zij heeft aangegeven dat zij ervan uitgaat dat Bungarten niet bereid is te bevestigen dat zij geen rechtsmaatregelen tegen Rodachair zal treffen en aan Bungarten een termijn gesteld om alsnog op haar verzoek te reageren. Rodachair heeft aangekondigd een kort geding aan te vragen als Bungarten nalaat met Rodachair in overleg te treden.
2.11.
Op 16 juni 2023 heeft Bungarten per e-mail gereageerd. In haar reactie geeft zij onder meer het volgende aan:
we clearly stated in our letter to you that our client will not give the declaration your client wishes to have from him. We strongly doubt that your client can obtain a preliminary injunction on the ground that our client has refused to declare that he will not take legal actions against the stool of Rodachair. In this context, we want to make clear that our letter of 17 May 2023 is not to be understood as a cease and desist letter. Instead, we have given a legal opinion on the basis of German court practice and on the basis of the prior art we know. However, we have not asserted any claims against your client on behalf of our client. In case your client starts distributing a stool with the design described in your initial letter in the Netherlands, our client will analyse the actually-distributed chair carefully and discuss the legal options with a specialised Dutch lawyer prior to making the decision on initiating legal actions against your client like sending a cease and desist letter.
Should your client nevertheless file a request for a preliminary injunction or even obtain a preliminary injunction (on whatever ground), he should note that our client is not afraid of fighting this dispute out before the Dutch courts, if this is necessary.
2.12.
Rodachair heeft vervolgens op 26 juni 2023 nog gereageerd, waarna zij, bij uitblijven van een reactie van Bungarten, op 7 juli 2023 heeft aangekondigd Bungarten in rechte te zullen betrekken.
3. Het geschil
3.1.
Rodachair vordert – samengevat – dat de voorzieningenrechter bij vonnis, dat zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard:
- ( (sub I) Bungarten verbiedt enige rechtsmaatregel te treffen ten aanzien van de Stoel totdat in een bodemprocedure over de (niet-)inbreuk is beslist;
- ( (sub II) Bungarten veroordeelt tot betaling aan Rodachair van een dwangsom van € 50.000,- per keer dat Bungarten in strijd handelt met het onder I gevorderde, met een maximum van € 250.000,-;
- ( (sub III t/m V) Bungarten veroordeelt om binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis de daadwerkelijke proceskosten te vergoeden, te vermeerderen met nakosten en wettelijke rente;
- ( (sub VI) de termijn voor het instellen van een eis in de hoofdzaak stelt op zes maanden na de datum van dit vonnis.
3.2.
Rodachair legt aan deze vorderingen ten grondslag dat Bungarten onrechtmatig ‘wappert’ met haar Model, omdat zij weet althans voldoende ernstige redenen heeft om te vermoeden dat haar Model nietig is, dan wel dat de Stoel daarop geen inbreuk maakt.
3.3.
Bungarten voert gemotiveerd verweer en concludeert dat de voorzieningenrechter zich bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, (primair) onbevoegd verklaart tot kennisname van de vorderingen van Bungarten
[bedoeld zal zijn: Rodachair, vzr]en (subsidiair) de gevraagde voorzieningen weigert, in beide gevallen met veroordeling van Rodachair in de volledige kosten als bedoeld in artikel 1019h Rv [3] , te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de veertiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van voldoening.
3.4.
De voorzieningenrechter gaat, voor zover dat van belang is, onder het kopje ‘De beoordeling’ (hierna onder 4.) verder in op de door partijen ingenomen stellingen.
4. De beoordeling
Bevoegdheid
4.1.
Rodachair heeft de internationale bevoegdheid van de voorzieningenrechter aanvankelijk, namelijk in de dagvaarding, gegrond op artikel 81 sub a in combinatie met artikel 82 lid 5 GModVo [4] en artikel 102 Rv, omdat haar vorderingen verband houden met de door Bungarten gestelde (dreigende) inbreuk op haar Model en vanwege het feit dat de Stoel (vooralsnog) enkel in Nederland zal worden verhandeld, zodat de gestelde (dreigende) inbreuk plaats zal vinden in Nederland. Bungarten heeft betwist dat deze bepalingen internationale bevoegdheid scheppen voor de voorzieningenrechter om van dit geschil kennis te nemen.
4.2.
Uit de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie volgt dat de rechter die onderzoekt of hem bevoegdheid toekomt, zich bij dit onderzoek niet dient te beperken tot de stellingen van de eisende partij, maar ook acht moet slaan op alle hem ter beschikking staande gegevens over de werkelijk tussen partijen bestaande rechtsverhouding en, in voorkomend geval, op de stellingen van de verwerende partij. Wel geldt in dit verband de beperking dat indien de verwerende partij de stellingen van de eisende partij betwist, de rechter in het kader van de bepaling van zijn bevoegdheid geen gelegenheid behoeft te geven voor bewijslevering. Het onderzoek naar de bevoegdheid aan de hand van de Unierechtelijke instrumenten mag dus niet plaatsvinden op basis van enkel de door de eisende partij gekozen grondslag van haar vordering of verzoek. [5]
4.3.
In dit geval is de voorzieningenrechter met Bungarten van oordeel dat de vorderingen van Rodachair niet zijn aan te merken als rechtsvorderingen betreffende (dreigende) inbreuk op Gemeenschapsmodellen, zoals bedoeld in artikel 81 aanhef en onder a) GModVo, voor welke rechtsvorderingen naast de rechter van de lidstaat waar gedaagde partij zijn woon- of vestigingsplaats heeft ook de rechter van de lidstaat waar de inbreuk plaatsvindt of dreigt plaats te vinden bevoegd is (artikelen 82 lid 1 en 82 lid 5 GModVo). De vorderingen van Rodachair zien in feite echter op een vaststelling van niet-inbreuk op een Gemeenschapsmodel zoals bedoeld in artikel 81 aanhef en onder b) GModVo. Uit de bewoordingen van artikel 82 GModVo volgt dat vorderingen tot vaststelling van niet-inbreuk als bedoeld in artikel 81 onder b) GModVo, in gevallen waarin de gedaagde partij zijn woonplaats heeft in een lidstaat van de Europese Unie, aanhangig moeten worden gemaakt bij de rechtbanken voor het Gemeenschapsmodel van die lidstaat. [6] Ten aanzien van vorderingen tot vaststelling van niet-inbreuk op een Gemeenschapsmodel is de aanvullende bevoegdheidsbepaling uit artikel 82 lid 5 GModVo niet van toepassing. In dit geval betekent dat, dat in een bodemprocedure enkel de Duitse rechter bevoegd is, omdat Bungarten in Duitsland is gevestigd.
4.4.
Voor zover in deze procedure onrechtmatig handelen aan de vorderingen ten grondslag is gelegd, geldt ten aanzien van de bevoegdheid van de rechter het volgende. In dit geval wordt het Bungarten als houder van het Model verweten dat zij zich verzet althans zal verzetten tegen een product van Rodachair dat mogelijk inbreuk maakt op dit Model, welke handeling door Rodachair als onrechtmatig wordt aangemerkt omdat het Model naar haar mening niet geldig is dan wel omdat zij daarop geen inbreuk maakt. Deze grondslag is aangevoerd op het binnen het kader van de rechtsvordering tot vaststelling van niet-inbreuk op het Model aangevoerde betoog. In een dergelijke situatie moet het bepalen van de bevoegdheid van de voorzieningenrechter gebaseerd zijn op de bevoegdheidsregeling uit de Gemeenschapsmodellenverordening. [7] Dit brengt mee dat ook op deze grondslag, op gelijke wijze als uiteengezet onder 4.3, geen internationale bevoegdheid aan de voorzieningenrechter toekomt op grond van de artikelen 81 en 82 GModVo.
4.5.
Het vorenstaande laat onverlet dat een rechtzoekende op grond van artikel 90 lid 1 GModVo elke rechterlijke instantie van een lidstaat die bevoegd is voorlopige en beschermende maatregelen voor een nationaal model te nemen, kan verzoeken dergelijke maatregelen voor een Gemeenschapsmodel te bevelen, ook als een rechtbank voor het Gemeenschapsmodel van een andere lidstaat bevoegd is van het bodemgeschil kennis te nemen, zoals hier het geval. [8] Rodachair heeft ter zitting een beroep op deze bepaling gedaan, welk beroep slaagt. Het begrip ‘voorlopige en beschermende maatregelen’ uit artikel 90 lid 1 GModVo moet ruim worden uitgelegd. Het beperkt zich niet tot maatregelen die zien op het beëindigen of het voorkomen van inbreuk. Het ziet ook op maatregelen die strekken tot het voorkomen van schade zoals bijvoorbeeld een beslag tot zekerheid voor financiële schade als gevolg van onrechtmatig handelen bestaande uit het wapperen met een Gemeenschapsmodel, althans op vorderingen tot staking van dat onrechtmatig handelen dan wel vorderingen die in wezen beogen het nemen van handhavingsmaatregelen op grond van een Gemeenschapsmodel tegen te gaan. De bevoegdheid van de voorzieningenrechter op deze grond is echter beperkt tot het Nederlandse grondgebied.
De vorderingen
4.6.
Voor toewijzing van een vordering in kort geding is vereist dat de eisende partij, in dit geval Rodachair, daarbij voldoende spoedeisend belang heeft. Bungarten heeft gemotiveerd betwist dat Rodachair spoedeisend belang heeft bij onderhavige vorderingen. De voorzieningenrechter laat in het midden of er spoedeisend belang aan de zijde van Rodachair bestaat, omdat hij de vorderingen zal afwijzen. Daartoe is het volgende van belang.
4.7.
Vooropgesteld wordt de vordering onder I, te weten Bungarten ‘te verbieden om enige rechtsmaatregel te treffen ten aanzien van de Stoel’ tamelijk onbepaald is. In de dagvaarding wordt toegelicht dat dit verbod moet gelden totdat een rechter in een bodemzaak over de (niet-)inbreuk heeft beslist en niet alleen zou moeten gelden ten aanzien van maatregelen jegens Rodachair maar ook jegens derden zoals de klanten van Rodachair (of hun afnemers, etc.) die de Stoel aanbieden. Het treffen van rechtsmaatregelen omvat, aldus nog steeds Rodachair, ook het sturen van sommatiebrieven door Bungarten aan klanten van Rodachair, maar ook het verzoeken van ex parte maatregelen (zoals beslag) of het aanhangig maken van een (kort geding) procedure tegen Rodachair (alleen een bodemprocedure valt buiten de vordering zo heeft Rodachair desgevraagd aangegeven). De vordering, zo begrijpt de voorzieningenrechter, gelet ook op het verhandelde ter zitting (ondanks dat Rodachair meent dat wat zij vraagt geen “procedeerverbod” is), komt neer op een verbod aan Bungarten om de aan haar door de wet gegeven bevoegdheid uit te oefenen om bij een (buitenlands) gerecht rechtsmaatregelen te vragen tegen Rodachair en derden (hierna:
anti-suit injunction) en een wapperverbod. Daarop zal hierna worden ingegaan.
anti-suit injunction: geen misbruik van procesrecht
4.8.
Een zeer verreikende maatregel als een
anti-suit injunctionkan slechts bij uitzondering worden toegewezen, namelijk als het instellen van een vordering in een (buitenlandse) gerechtelijke procedure, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als de eisende partij zijn vordering baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. [9] Bij het aannemen van misbruik van (proces-)recht/bevoegdheid in de in van artikel 3:13 BW of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM [10] . Het staat de rechter bovendien hoe dan ook niet vrij in een bij hem aanhangige procedure een partij een verbod op te leggen om een rechtsvordering in te stellen of voort te zetten bij een gerecht van een andere lidstaat [11] , zelfs niet in het geval dat deze partij te kwader trouw handelt om de reeds aanhangige procedure te belemmeren. [12]
4.9.
In casu heeft Rodachair niet gesteld dat van misbruik van (proces-)recht/ bevoegdheid sprake is. Voor zover dit zou moeten worden begrepen uit haar stelling dat Bungarten zich daaraan zou schuldig maken door in de toekomst haar Model jegens Rodachair in rechte te handhaven, volgt de voorzieningenrechter haar daarin niet. Het staat een houder van een modelrecht, die meent dat op haar modelrecht inbreuk wordt gemaakt, immers vrij om een zaak op die grond, of op mogelijk andere juridische grondslagen (auteursrecht op vormgeving van de ‘Sanus-Gesundsheitsstuhl’, slaafse nabootsing of modelrechten op grond van andere modelinschrijvingen) zoals Bungarten ter zitting nog heeft aangegeven, aan de rechter voor te leggen en om zijn of haar oordeel daarover te vragen. Rodachair heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een andere uitkomst zouden moeten leiden. Daarvan is ook overigens niet gebleken.
onrechtmatig handelen / wapperen?
4.10.
Het opleggen van een wapperverbod kan aangewezen zijn als de houder van een intellectueel eigendomsrecht tegenover derden uitlatingen doet over inbreukmakende handelingen van de vermeend inbreukmaker, terwijl hij weet, dan wel dient te beseffen, dat een serieuze, niet te verwaarlozen kans bestaat dat zijn intellectueel eigendomsrecht, in dit geval een modelrecht, geen stand zal houden in een nietigheidsprocedure. [13] Een dergelijke situatie doet zich in dit geval echter niet voor.
4.11.
Uitgangspunt is dat er voor Bungarten zelf geen rechtsplicht bestaat om op verzoek van een concurrent te bevestigen dat zij geen rechtsmaatregelen zal treffen. [14] Dat geldt, anders dan Rodachair kennelijk meent, niet alleen voor de situatie dat een rechter al een oordeel over de geldigheid van een ingeroepen IE-recht heeft gegeven, maar ook, zoals hier, indien dat nog niet (expliciet) het geval is. Voor zover de stellingen van Rodachair ter zitting van kleur zijn verschoten en nu zo moeten worden begrepen dat zij meent dat de weigering te bevestigen dat niet zal worden opgetreden
an sichinderdaad niet onrechtmatig is maar dat zulks wel een dreiging van handhavend optreden creëert, worden die verworpen omdat op die manier altijd een dreiging valt te construeren en aan de voorzieningenrechter ter toetsing kan worden voorgelegd.
4.12.
Wat het wapperen betreft: Bungarten heeft geen handhavingsmaatregel genomen of aangekondigd tegen klanten of afnemers van Rodachair. Bungarten heeft zich bovendien op geen enkel moment in hun richting uitgelaten over de (on)toelaatbaarheid van de Stoel en dat deze van de markt zou moeten of niet verhandeld mag worden. Van een marktverstoring door het in de lucht laten hangen van dreiging om afnemers bang/afkerig te maken van een concurrent/ concurrerend product (en daarmee van wapperen in de klassieke zin) is dan ook geen sprake. Er is ook nog geen concreet product op de (Nederlandse) markt. Het is juist Rodachair geweest die, voordat zij de Stoel op de markt zou brengen, door middel van de brief van 5 mei 2023 het initiatief heeft genomen en contact met Bungarten als concurrent heeft gelegd. In die brief heeft zij – onder overlegging van afbeeldingen van de Stoel – Bungarten verzocht te bevestigen dat Bungarten geen actie tegen de Stoel zal ondernemen op basis van haar modelrecht. Rodachair heeft Bungarten er daarbij op gewezen dat het Model naar haar mening niet geldig is en voor zover het wel geldig is, dat de Stoel daar geen inbreuk op maakt. Bungarten heeft op 17 mei 2023 op die brief gereageerd en geschreven dat ze het niet eens is met de juridische analyse van Rodachair. Bungarten heeft in die brief uiteengezet waarom naar haar oordeel het Model wel geldig is en waarom de Stoel van Rodachair daarop in haar visie inbreuk zou maken. Na een herhaald verzoek van Rodachair, heeft Bungarten op 16 juni 2023 aangegeven de verzochte bevestiging niet te zullen geven. Zij heeft daarbij opgemerkt dat de brief van 17 mei 2023 niet als sommatiebrief moet worden aangemerkt en aangegeven dat als Rodachair de in haar brief getoonde stoel op de markt brengt, Bungarten de daadwerkelijk gedistribueerde stoel zorgvuldig zou gaan analyseren om te bezien of zij daartegen rechtsmaatregelen zal treffen.
4.13.
Tegen deze achtergrond is er naar voorlopig oordeel geen sprake van onrechtmatig wapperen met een recht van intellectuele eigendom noch van een dreiging daartoe en valt een belangenafweging in dit geding in het nadeel van Rodachair uit. Er is een slechts een zakelijk verschil van mening tussen Rodachair en Bungarten waarbij beide partijen in tamelijk stevige bewoordingen hun zienswijze hebben uiteengezet en Bungarten heeft geweigerd te bevestigen dat zij niet zou optreden indien de Stoel daadwerkelijk in Nederland op de markt zou worden gebracht, welke weigering, zoals hiervoor overwogen, niet onrechtmatig is. De reactie van Bungarten op de verzoeken daartoe van Rodachair kunnen dan ook niet worden aangemerkt als concrete handhavingsmaatregel dan wel een aankondiging daartoe, maar enkel als onderbouwing van haar weigering om aan het verzoek van Rodachair te voldoen. De door Rodachair ingenomen stellingen ten aanzien van onrechtmatig wapperen, zijn gelet op het voorgaande dan ook prematuur.
4.14.
Dat Bungarten in Duitsland een verbod heeft gekregen tegen de Duitse leverancier van Rodachair (vgl. 2.8.) doet aan het vorenstaande niet af. Ook daaruit kan niet een dreiging van handhavend optreden jegens Rodachair of haar klanten/afnemers in Nederland worden afgeleid. Daartoe is van belang dat de Duitse rechter het verbod niet heeft opgelegd aan Rodachair, maar aan een leverancier van Rodachair die de stoel presenteerde tijdens de ORGATEC 2022 beurs in Keulen. Rodachair heeft eerst ter zitting weliswaar aangevoerd dat zij destijds namens haar leverancier aanwezig was op die beurs en in zoverre met de handhavingsmaatregel van Bungarten werd geconfronteerd, maar dat is een omstandigheid waar Bungarten – zoals zij onweersproken heeft gesteld – geen weet van had. Bungarten heeft de betreffende stoel tijdens voornoemde beurs bij de stand van de leverancier van Rodachair aangetroffen en deze vergeleken met haar Model. Zij heeft uit die vergelijking haar conclusies getrokken en de Duitse rechter om een verbod verzocht en gekregen. Overigens heeft Bungarten onweersproken gesteld dat de stoel die is afgebeeld in de uitspraak van de Duitse rechter niet dezelfde stoel is als die Rodachair in haar correspondentie/stukken heeft getoond en die zij heeft meegenomen naar de zitting, zodat een vergelijking evengoed mank gaat.
proceskosten
4.15.
Rodachair zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Bungarten heeft aanspraak gemaakt op vergoeding van de volledige proceskosten op grond van artikel 1019h Rv. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit artikel in deze zaak toepassing mist, omdat de onderhavige vordering niet valt onder de strekking van artikel 1 jo. 14 van de Handhavingsrichtlijn, omdat er, zoals hiervoor al is geoordeeld, geen sprake is van (dreigende) handhaving van intellectuele eigendomsrechten in Nederland. Bungarten heeft op verzoek van Rodachair enkel geweigerd te bevestigen dat zij niet zal optreden tegen de stoel die Rodachair voornemens is op de markt te brengen, welke weigering haar vrij staat. De vorderingen zijn zoals gezegd prematuur ingesteld. Dit betekent dat in dit geval dat de proceskosten overeenkomstig de geldende liquidatietarieven worden begroot, waarbij aansluiting wordt gezocht bij het tarief voor een gemiddeld kort geding in handelszaken. Dit betekent dat aan salaris advocaat een bedrag van € 1.079,- zal worden toegewezen. Daarnaast is het door Bungarten verschuldigde griffierecht van € 676,- toewijsbaar. In totaal zal dan ook een bedrag van € 1.755,- worden toegewezen.
4.16.
De door Bungarten gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal op na te melden wijze worden toegewezen.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart zich bevoegd van de vorderingen kennis te nemen voor het Nederlandse grondgebied,
5.2.
verklaart zich voor het overige onbevoegd,
5.3.
wijst de vorderingen af,
5.4.
veroordeelt Rodachair in de kosten van deze procedure, tot zover aan de zijde van Bungarten begroot op € 1.755,00, en, indien dit bedrag niet binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis aan Bungarten is voldaan, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.Th. van Walderveen, bijgestaan door mr. Y.F. Ritmeijer, en in het openbaar uitgesproken op 27 december 2023.

Voetnoten

1.Typo’s zijn in het citaat overgenomen.
2.In een dergelijke Duitse procedure kunnen op eenzijdig verzoek en zonder dat de wederpartij wordt gehoord, voorlopige voorzieningen worden getroffen.
3.Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
4.Verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende Gemeenschapsmodellen (Gemeenschapsmodellenverordening)
5.Zie HvJEU 28 januari 2015, zaak C-375/13, ECLI:EU:C:2015:37 (Kolassa/Barclays Bank), punt 58-65, en HvJEU 16 juni 2016, zaak C-12/15, ECLI:EU:C:2016:449 (Universal Music/Schilling), punt 42-46; zie tevens HR 14 april 2017, ECLI:NL:HR:2017:694, rov. 4.2.3.
6.Zie ook Hof van Justitie EU 13 juli 2017, zaak C-433/16, ECLI:EU:C:2017:550 (BMW / Acacia), r.o. 37 e.v.
7.Hof van Justitie EU 13 juli 2017, zaak C-433/16, ECLI:EU:C:2017:550 (BMW / Acacia), r.o. 49 en 50
8.Hof van Justitie EU 21 november 2019, zaak C-678/18, ECLI:EU:C:2019:998 (Spin Master / High5Products)
9.HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3516 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2007:BA3516), NJ 2007, 353
10.Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
11.Het is niet duidelijk of de vordering van Rodachair beperkt is tot Nederland. In de toelichting onder 5.5 in de dagvaarding staat:
12.HvJ EG 27 april 2004, ECLI:EU:C:2004:228, NJ 2007, 152 m.nt. P. Vlas
13.Hoge Raad 29 september 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU6098 (CFS Bakel/Stork Titan)
14.Zie ook: Rechtbank Den Haag, 14 juli 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:7941 (Kaisr/Lamzac)