ECLI:NL:RBDHA:2023:22275

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 november 2023
Publicatiedatum
22 augustus 2024
Zaaknummer
10711545 RL EXPL 23-15637
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet in kort geding tegen onrechtmatig handelen van verhuurder jegens huurders

In deze zaak heeft de kantonrechter in kort geding op 16 november 2023 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De zaak betreft een huurovereenkomst tussen [eiser] en [gedaagden] c.s., waarbij [eiser] de huurovereenkomst eenzijdig heeft ontbonden en het gehuurde heeft ontruimd. [gedaagden] c.s. hebben in eerste instantie een verstekvonnis verkregen op 25 augustus 2023, waarin hun vorderingen zijn toegewezen. [eiser] heeft hiertegen verzet aangetekend, stellende dat de vorderingen van [gedaagden] c.s. ten onrechte zijn toegewezen en dat hij niet in staat is om hen een soortgelijke woonruimte ter beschikking te stellen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiser] onrechtmatig heeft gehandeld door de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden en het gehuurde aan derden te verhuren. De rechter oordeelt dat [gedaagden] c.s. recht hebben op vervangende woonruimte en dat de dwangsommen die zijn opgelegd passend zijn. Het verzet van [eiser] wordt ongegrond verklaard en het verstekvonnis wordt bekrachtigd. Tevens wordt [eiser] veroordeeld in de kosten van de verzetprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
MP/bc
Zaak-/rolnr.: 10711545 RL EXPL 23-15637
16 november 2023
Vonnis in verzet in kort geding van 25 augustus 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij in verzet,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. J.R. Beelen,

1.[gedaagde sub 1] ,

2. [gedaagde sub 2],
3. [gedaagde sub 3],
allen wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partijen in verzet,
hierna samen te noemen: [gedaagden] c.s.,
gemachtigde: mr. S.A. van Leeuwen.

1.Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • het op 25 augustus 2023 gewezen verstekvonnis (10669547 \ RL EXPL 23-13773) tussen [gedaagden] c.s. en [eiser] ;
  • de dagvaarding in verzet van 25 september 2023;
  • de zittingsaantekeningen van [gedaagden] c.s. en [eiser] ;
  • de in het geding gebrachte producties.
1.2.
Op 5 oktober 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, waarbij [eiser] is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. J.R. Beelen. Daarnaast zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] verschenen, bijgestaan door mr. Ruysch en mr. van Leeuwen. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden. Vervolgens is de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2.Feiten

2.1.
Tussen partijen is op 1 juli 2021 een huurovereenkomst tot stand gekomen ten aanzien van de woning gelegen aan de [adres] te [plaatsnaam] (hierna: het gehuurde).
2.2.
Na de afloop van het studiejaar 2022-2023 zijn [gedaagden] c.s. in de vakantieperiode tijdelijk teruggekeerd naar hun ouders in de landen van hun herkomst. Tijdens de tijdelijke afwezigheid van [gedaagden] c.s in het gehuurde, heeft [eiser] bij e-mail van 9 augustus 2023 aan [gedaagden] c.s. medegedeeld dat hij de huurovereenkomsten per direct heeft ontbonden, omdat [gedaagden] c.s, zoals door [eiser] wordt gesteld, tekort zijn geschoten in de nakoming van de huurovereenkomsten.
2.3.
[eiser] heeft het gehuurde op 10 augustus 2023 ontruimd. Vervolgens is het gehuurde door [eiser] voor een hogere huurprijs aan andere studenten verhuurd. Delen van de inboedel, die aan [gedaagden] c.s. in eigendom toebehoren, heeft [eiser] aan de nieuwe huurders meeverhuurd.
2.4.
De gemachtigde van [gedaagden] c.s. heeft [eiser] bij brief van 16 augustus 2023 gesommeerd het gehuurde en de desbetreffende kamers uiterlijk 17 augustus 2023 om 17:00 uur weer aan [gedaagden] ter beschikking te stellen en te houden. [eiser] heeft aan de sommatie van 16 augustus 2023 geen gehoor gegeven.
2.5.
Bij het verstekvonnis van 25 augustus 2023 zijn de vorderingen van [gedaagden] c.s., die zien op het op straffe van een dwangsom zorg dragen voor vervangende woonruimte, alsmede op het betalen van de onverschuldigd betaalde huurpenningen en de waarborgsommen, toegewezen.

3.Vordering, grondslag en verweer

3.1.
[gedaagden] c.s. hebben aan hun oorspronkelijke vorderingen het volgende ten grondslag gelegd. Op grond van de huurovereenkomst is [eiser] gehouden het gehuurde ter beschikking te stellen aan [gedaagden] c.s.. [eiser] heeft de huurovereenkomst echter eenzijdig en in strijd met de wet ontbonden en het gehuurde eigenhandig ontruimd, hetgeen onrechtmatig is, aldus [gedaagden] c.s. Aangezien het gehuurde inmiddels wederverhuurd is, heeft een vordering tot nakoming geen zin en stellen [gedaagden] c.s. zich op het standpunt dat [eiser] aan [gedaagden] c.s. vóór vrijdag 1 september 2023 17:00 uur, een soortgelijke woonruimte ter beschikking dient te stellen, onder last van een dwangsom van € 450,00 per dag dat [eiser] hieraan geen gevolg geeft.
3.2.
[eiser] vordert (bij dagvaarding in verzet) bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, het verstek vonnis te vernietigen en [gedaagden] c.s. niet ontvankelijk te verklaren dan wel de vorderingen van [gedaagden] c.s. af te wijzen een en ander met veroordeling van [gedaagden] c.s. in de kosten van de procedures van dit geding.
3.3.
[eiser] stelt – kort samengevat- dat mede door het handelen van de gemachtigde van [gedaagden] c.s er een verstekvonnis is verleend waarbij- ten onrechte- de vorderingen van [gedaagden] c.s. (gedeeltelijk) zijn toegewezen. [eiser] stelt dat de vorderingen die aanvankelijk door [gedaagden] c.s zijn ingesteld moeten worden beoordeeld naar de feiten en omstandigheden zoals die er nu liggen. Twee van de drie studenten, hebben inmiddels vervangende woonruimte, zodat zij geen belang meer hebben bij de vordering tot het ter beschikking stellen van een soortelijke woonruimte, aldus [eiser] . Daarnaast heeft [eiser] de onverschuldigde betaalde huurpenningen en de waarborgsommen terugbetaald aan [gedaagden] c.s., zodat [gedaagden] c.s. ook op dit punt geen belang meer hebben bij de vordering. Tot slot stelt [eiser] dat [gedaagden] c.s. het hebben nagelaten om concreet te maken wat zij onder
soortgelijke woonruimteverstaan, en dat het bovendien niet in zijn macht ligt om [gedaagden] c.s. over vervangende woonruimte te laten beschikken. [eiser] kan alleen beschikbare en geschikte woonruimte aandragen, hetgeen hij ook tijdig heeft gedaan.

4.Beoordeling

4.1.
In het verstekvonnis van 25 augustus 2023 is gelast dat [eiser] (onder meer) ervoor zorg dient te dragen dat [gedaagden] c.s. vóór 1 september 2023 om 17:00 uur over nieuwe, soortelijke (zowel qua prijs als qua oppervlakte) woonruimte beschikken in [plaatsnaam] , althans binnen een straal van 5 kilometer van de TU Aula, op straffe van een dwangsom.
4.2.
Als onweersproken staat vast dat [eiser] , in de afwezigheid van zijn huurders – [gedaagden] c.s.- , de huurovereenkomst buitengerechtelijk heeft ontbonden en het gehuurde, deels zelfs met inbegrip van eigendommen van [gedaagden] c.c., met ingang van 1 augustus 2023 aan derden (eveneens studenten) tegen een hogere huurprijs heeft verhuurd. [eiser] heeft gedurende de tijdelijke afwezigheid van [gedaagden] c.s. het slot van het gehuurde vervangen en is zonder geldige titel eigenhandig overgegaan tot ontruiming van het gehuurde. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] hiermee iedere op hem rustende wettelijke verplichting en de aan [gedaagden] c.s. toekomende huurbescherming heeft genegeerd, en daarmee onrechtmatig heeft gehandeld jegens [gedaagden] c.s..
4.3.
Op grond van artikel 7:203 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is de verhuurder verplicht de zaak ter beschikking van de huurder te stellen en te laten voor zover dat voor het overeengekomen gebruik noodzakelijk is. De verhuurder is immers verplicht om aan de huurder van woonruimte het ongestoord woongenot te verschaffen. Vast staat dat [eiser] het gehuurde met ingang van 1 augustus 2023 aan andere studenten verhuurt en hij het gehuurde, mede gelet op het feit dat de nieuwe huurders eveneens huurbescherming genieten, niet meer ter beschikking kan stellen aan [gedaagden] c.s.. [gedaagden] c.s. kunnen door het onrechtmatig handelen van [eiser] aldus niet meer terugkeren in het gehuurde. Dit terwijl zij ten tijde van de inleidende dagvaarding niet over vervangende woonruimte beschikten en hun studies aan de TU Delft op kortere termijn van start gingen. Onderhavige situatie dient naar oordeel van de kantonrechter voor rekening en risico van [eiser] te komen. Waar een vorderingsrecht tot nakoming bestaat, maar nakoming louter door het willens en wetens toedoen van de verhuurder onmogelijk is gemaakt, is een ordemaatregel, inhoudende dat [eiser] op straffe van een dwangsom diende zorg te dragen voor vervangende woonruimte, zoals door de voorzieningenrechter is genomen bij het verstekvonnis, naar oordeel van de kantonrechter passend ter opheffing van het als gevolg van het onrechtmatige handelen van [eiser] ontstane nadeel voor [gedaagden] c.s.. Het verstekvonnis is dan ook op goede gronden gewezen, zodat het verzet ongegrond is. Dat, zoals ter zitting is gebleken, de heer [gedaagden] en de heer Bredael inmiddels over (tijdelijke) woonruimte beschikken, maakt het voorgaande niet anders. De feiten en omstandigheden die zich na het uitspreken van het verstekvonnis hebben voorgedaan, zijn naar oordeel van de kantonrechter in dit geval niet relevant voor de vraag of de beslissing ten tijde van het uitspreken van het verstekvonnis juist was. Daarnaast gaat de kantonrechter voorbij aan de stelling van [eiser] dat [gedaagden] c.s. hebben nagelaten om te specifiëren wat zij precies verstaan onder een
soortgelijke woonruimte. [eiser] is, als verhuurder, immers bekend met de woonruimte die [gedaagden] c.s. van hem huurde en de oppervlakte daarvan, zodat voor [eiser] voldoende duidelijk is wat onder soortgelijke woonruimte wordt verstaan, namelijk een woonruimte die qua prijs en oppervlakte gelijkwaardig is aan de kamers die [eiser] in de Van Adrichemstraat aan [gedaagden] c.s. verhuurde.
4.4.
Voorts zijn de opgelegde dwangsommen en de hoogte daarvan naar oordeel van de kantonrechter eveneens passend en gegrond. De dwangsommen gelden immers als financiële prikkel tot nakoming van het onder 5.1 toegewezen. Als [eiser] van oordeel is dat hij schade lijdt omdat er teveel dwangsommen worden verbeurd, dan is het aan [eiser] om het initiatief te nemen om dit in een (nog aanhangig te maken) bodemprocedure terug te vorderen.
4.5.
Tot slot leidt de kantonrechter uit het feit dat [eiser] inmiddels de onverschuldigde betaalde huurpenningen en de waarborgsommen heeft terug betaald aan [gedaagden] c.s. af dat hij de verschuldigdheid hiervan niet betwist, zodat het bestaan van die vorderingen alsook de verschuldigdheid ervan eveneens vast staat. Dat de daaraan gemoeide bedragen inmiddels door [eiser] zijn terugbetaald, brengt niet mee dat het gewezen verstekvonnis (ook) op dit punt onjuist zou zijn.
4.6.
Een en ander leidt tot de slotsom dat het verzet van [eiser] ongegrond wordt verklaard en het tussen partijen gewezen verstekvonnis van 25 augustus 2023 (met rolnummer: 10669547 RL EXPL 23-13773) wordt bekrachtigd.
4.7.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze verzet procedure.

5.Beslissing

De kantonrechter in kort geding:
5.1.
bekrachtigt het verstekvonnis van 25 augustus 2023 met rolnummer: 10669547 RL EXPL 23-13773;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van de verzetprocedure aan de zijde van [gedaagden] c.s. begroot op een bedrag € 529,00;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. O. van der Burg en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 november 2023.