ECLI:NL:RBDHA:2023:22193

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
6 juni 2024
Zaaknummer
NL22.22976 en NL22.22978
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de afwijzing van verblijfsvergunning voor langdurig verblijvende kinderen en de evenredigheidstoets

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 december 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en drie eisers, waaronder twee kinderen en hun moeder. De eisers hadden een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, welke door de staatssecretaris op 30 juli 2019 was afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 7 november 2022 ongegrond verklaard, waarna eisers beroep instelden en verzochten om een voorlopige voorziening. De rechtbank behandelde de zaak op 16 maart 2023 en stelde in een tussenuitspraak van 20 juli 2023 vast dat er gebreken waren in de besluitvorming van de staatssecretaris, met name met betrekking tot de evenredigheidstoets en de toepassing van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de kinderen en de impact van terugkeer naar Nigeria. In de uiteindelijke uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de rechtbank inmiddels op het beroep had beslist. De eisers kregen een proceskostenvergoeding van € 2.929,50 toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.22976 (beroep)
NL22.22978 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de meervoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

1. [eiser]geboren op [geboortedatum 1] 2012,
2. [eiseres 2]geboren op [geboortedatum 2] 2015, en hun moeder
3. [eiseres 1]geboren op [geboortedatum 3] 1976, eisers en verzoekers (hierna: eisers)
(gemachtigde: mr. E.E.M. Bezem),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: A.H. Noordeloos).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen. Bij besluit van 7 november 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek op 16 maart 2023 op de zitting van de meervoudige kamer behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Ook was aanwezig [de persoon 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In de tussenuitspraak van 20 juli 2023 (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank eisers in de gelegenheid gesteld om binnen drie weken na de tussenuitspraak nadere informatie in te brengen en verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken daarna, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, de geconstateerde gebreken in het bestreden besluit te herstellen.
Verweerder heeft in reactie op de tussenuitspraak bij brief van 27 september 2023 een aanvullende motivering ingediend. Eisers hebben hierop een schriftelijke zienswijze gegeven. De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

Vrijstelling griffierecht
1. Eisers hebben verzocht om vrijstelling van het griffierecht wegens betalingsonmacht. Deze verzoeken worden toegewezen.
Het beroep
Inleiding
2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen. Het staat de rechtbank niet vrij om terug te komen van zonder voorbehoud gegeven oordelen in de tussenuitspraak. Dit is alleen anders in zeer uitzonderlijke gevallen. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraken van de Afdeling [1] van 24 augustus 2011 en 15 augustus 2012. [2]
3. In de tussenuitspraak heeft de rechtbank het beroep van eisers op het evenredigheidsbeginsel in verband met de tegenwerping van voorwaarden onder b en c en de contra-indicatie onder e van de Afsluitingsregeling [3] en het beroep van eisers op artikel 8 van het EVRM [4] beoordeeld. Op beide onderdelen heeft de rechtbank gebreken in de besluitvorming vastgesteld.
De evenredigheidsbeoordeling
4.1
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak allereerst, kort weergegeven, overwogen dat verweerder ten onrechte een te beperkte evenredigheidstoets heeft verricht. Uit de richtinggevende uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022 over de evenredigheid [5] volgt dat bij het niet voldoen aan een voorwaarde van het beleid alle omstandigheden van het geval bij de beoordeling moeten worden betrokken en niet alleen de persoonlijke omstandigheden die verband houden met die voorwaarde. Hetzelfde geldt bij de tegenwerping van een contra-indicatie wegens handelen van de vreemdeling zelf. De rechtbank verwijst naar de overwegingen 4.4 tot en met 5 van de tussenuitspraak. Naar het oordeel van de rechtbank was het bestreden besluit op deze punten in strijd met de artikelen 3:4, eerste lid en 7:12, eerste lid, van de Awb [6] .
4.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder in de brief van 27 september 2023 deze gebreken niet heeft hersteld. Verweerder heeft niet alsnog een ruimere evenredigheidstoets verricht, maar in plaats daarvan uitgebreid betoogd waarom hij vindt dat de uitleg die de rechtbank geeft aan de Afdelingsjurisprudentie onjuist is, en hij heeft vervolgens opnieuw op dezelfde beperkte wijze de evenredigheid getoetst.
4.3
Een bestuurlijke lus biedt het bestuursorgaan de mogelijkheid om door de rechtbank vastgestelde gebreken in de besluitvorming te herstellen. Het bestuursorgaan kan ervoor kiezen om dat wel of niet te doen. Deze herstelmogelijkheid is uitdrukkelijk niet bedoeld om argumenten aan te voeren tegen de door de rechtbank geconstateerde gebreken in de besluitvorming zoals verweerder nu heeft gedaan. Indien verweerder meent dat de rechtbank tot een verkeerd oordeel is gekomen, kan verweerder tegen dat oordeel in hoger beroep bij de Afdeling.
4.4
De conclusie is dan ook dat verweerder ook met de aanvullende motivering de eerder geconstateerde gebreken in de besluitvorming niet heeft hersteld.
Artikel 8 van het EVRM
5.1
De rechtbank heeft in de tussenuitspraak verder, kort weergegeven, overwogen dat artikel 8 van het EVRM niet op de juiste manier is beoordeeld. Verweerder heeft ten onrechte nagelaten om de BIC-rapportage van kinder- en jeugdpsycholoog S. Pantelić van 16 juni 2021 in volle omvang bij de beoordeling te betrekken. Ook heeft verweerder de verkeerde maatstaf gehanteerd bij het meewegen van de ontwikkelingsschade die eisers bij terugkeer zouden oplopen. De ontwikkelingsschade moet altijd worden meegewogen. Het is niet zo dat aan deze omstandigheid pas gewicht toekomt, als er sprake zou zijn van meer dan gebruikelijke ontwikkelingsschade. Tot slot heeft de rechtbank in de tussenuitspraak overwogen dat onvoldoende gewicht was toegekend aan het belang van het voetballen voor de band die beide kinderen hebben met Nederland. De rechtbank verwijst naar overwegingen 7.4 tot en met 7.6 van de tussenuitspraak. Het besluit was op deze onderdelen onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd.
5.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder in de aanvullende motivering wederom heeft nagelaten om de BIC-rapportage in haar volle omvang bij de beoordeling te betrekken. De algemene overwegingen van verweerder dat in Nigeria medische zorg en scholing aanwezig is voor de kinderen en dat het leven daar niet onmogelijk is, is onvoldoende om af te doen aan de conclusies in de BIC-rapportage dat de ontwikkeling van [eiser] en [eiseres 2] wordt bedreigd, dat verzekerd verblijf tot meer stabiliteit en continuïteit zal leiden en dat vertrek naar het land van herkomst als traumatisch zal worden ervaren. Hoewel aan verweerder moet worden toegegeven dat uit de algemene informatie niet blijkt van een directe dreiging van kinderarbeid, kindermishandeling of van een concrete veiligheidsdreiging vanwege terreurgroepen, maakt dat nog niet dat daarmee de terugkeer van eisers zonder andersoortige risico’s is. De rechtbank verwijst naar de al aangehaalde conclusies van de deskundige rapportage.
5.3
Verweerder heeft verder ten onrechte als maatstaf gehanteerd of het leven in Nigeria onmogelijk zou zijn voor eisers. Er moet niet alleen worden gekeken naar objectieve belemmeringen om terug te keren naar Nigeria maar of terugkeer leidt tot een ‘certain degree of hardship’. Dat volgt niet alleen uit de rechtspraak van het EHRM [7] , maar ook uit verweerders eigen werkinstructie. [8] Daarbij is van belang dat eisers hebben verklaard dat zij in Nigeria geen familieleden hebben die hen kunnen helpen. Uit het besluit en de aanvullende motivering blijkt niet dat verweerder hier rekening mee heeft gehouden.
5.4
De rechtbank meent tot slot dat verweerder nu wel uitgebreider heeft gemotiveerd waarom hij minder belang hecht aan het voetballen door [eiser] en [eiseres 2] . Verweerder erkent dat het voetballen zodanig belangrijk in hun leven is dat veel van hun sociale banden in en rond hun huidige voetbalclubs liggen, dat [eiser] de kans krijgt om zijn talent verder te ontwikkelen en hij dat in Nigeria weer zal moeten opbouwen. Er zijn volgens verweerder dan ook banden met Nederland. Volgens verweerder volgt ook al uit het feit dat zij hier zijn geboren en naar school gaan dat er sterke banden zijn. [eiser] en [eiseres 2] verschillen hierin volgens verweerder echter niet van andere kinderen die ook langdurig in Nederland verblijven en die ondanks sterke banden door langdurig verblijf evenwel ook geen geslaagd beroep op de Afsluitingsregeling konden doen. De door hen aangevoerde omstandigheden zijn volgens verweerder onvoldoende bijzonder. Verweerder wijst erop dat het inherent is aan (langdurig) verblijf in Nederland dat een kind naast schoolgang ook middels in hobby’s geuite talenten onderdeel uit gaat maken van de Nederlandse samenleving, cultuur en maatschappij.
5.5
De rechtbank is echter van oordeel, enigszins terughoudend toetsend en alle op dat onderdeel betrekking hebbende stukken bij de beoordeling betrekkend, dat verweerder aan het belang van het voetbal voor met name [eiser] onvoldoende gewicht heeft toegekend in de belangenafweging. Uit de verklaring van [de persoon 2] blijkt dat het in het geval van [eiser] niet zomaar om een hobby gaat. Dat blijkt ook uit de verklaring van 16 juli 2022 van de toenmalige trainer van [eiser] . De verklaring van 14 november 2023 van het Hoofd Opleidingen van [club] onderstreept dat dit nog steeds het geval is. Gelet op deze verklaringen wordt verweerder niet gevolgd in de vaststelling dat [eiser] zich op dit vlak niet onderscheidt van andere kinderen. Dat [eiser] het goed doet in de opleiding van een [club] is namelijk een omstandigheid die zich bij de meeste andere kinderen niet voordoet.
5.6
Ook op het onderdeel van artikel 8 van het EVRM is de conclusie dat verweerder de eerder geconstateerde gebreken onvoldoende heeft hersteld.
Conclusie
Ten aanzien van het beroep
6. Gelet op de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 3:2, 3:4, eerste lid, en 7:12, eerste lid, van de Awb. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtgevolgen in stand te laten, omdat verweerder de gebreken niet heeft hersteld. De rechtbank ziet ook geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien, omdat dat in deze zaak te veel zou ingrijpen in de bestuurlijke vrijheid die verweerder hier heeft. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een tweede bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder moet daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
Ten aanzien van het verzoek om een voorlopige voorziening
7. De gevraagde voorziening strekt ertoe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op het beroep. In dit geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, omdat de rechtbank nu op het beroep heeft beslist
Ten aanzien van de proceskosten
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op voor het indienen van het beroep, 1 punt voor het indienen van de voorlopige voorziening, 1 punt voor de zitting en 0,5 punt voor het indienen van de zienswijze na de bestuurlijke lus, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 2.929,50. Omdat aan eisers een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak en de tussenuitspraak;
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De rechtbank/voorzieningenrechter:
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.929,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, voorzitter, en mr. V.F.J. Bernt en
mr. Y. Moussaoui, leden, in aanwezigheid van L. Fernandez Ferreiro, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak en de tussenuitspraak/tussenuitspraken, kunt een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
3.Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen.
4.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
6.Algemene wet bestuursrecht.
7.Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
8.Werkinstructie 2020/16: richtlijnen voor de toepassing van artikel 8 EVRM van 18 november 2020.