ECLI:NL:RBDHA:2023:22150

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
7 mei 2024
Zaaknummer
NL23.31695
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandelingstelling asielaanvraag wegens onbekende bestemming en niet melden bij COA

In deze zaak heeft eiser, een Marokkaanse nationaliteit, op 1 juli 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 30 juni 2023 buiten behandeling gesteld, omdat eiser met onbekende bestemming was vertrokken en niet binnen de vereiste termijn contact heeft opgenomen met de autoriteiten. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de Staatssecretaris terecht de aanvraag buiten behandeling heeft gesteld. Eiser heeft zich na zijn vrijlating op 1 juli 2022 niet gemeld bij het Centraal Orgaan Asielzoekers (COA) en is pas meer dan een jaar later weer in beeld gekomen bij de autoriteiten na een nieuwe aanhouding. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen geldige reden heeft gegeven voor zijn vertrek en dat hij niet heeft voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit de Vreemdelingenwet. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de procedure rondom de bekendmaking van het voornemen tot buiten behandelingstelling correct is verlopen, aangezien er ten tijde van het voornemen geen gemachtigde bekend was. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.31695
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. V. Senczuk),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: mr. S. Azzaoui).

Inleiding

1. Eiser heeft op 1 juli 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 30 juni 2023 deze aanvraag in de algemene procedure buiten behandeling gesteld.1
2. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep in gesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
3. De rechtbank heeft het beroep op 1 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

Achtergrond
4. Eiser heeft de Marokkaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1986. Eiser is op 30 juni 2022 door de politie in Nederland aangehouden. Op 1 juli 2022 is eiser een maatregel van bewaring opgelegd. Vanwege vormfouten is deze maatregel dezelfde dag opgeheven en is eiser in vrijheid gesteld. Eiser heeft op 1 juli 2022 ook zijn asielaanvraag ingediend. Nadat eiser op 1 juli 2022 in vrijheid is gesteld heeft hij zich niet gemeld bij een opvanglocatie van het Centraal Orgaan Asielzoekers (COA). Ruim een jaar later, in augustus 2023, heeft de politie eiser opnieuw aangehouden. Vervolgens is eiser weer gedetineerd. Op 2 oktober 2023 is eiser een maatregel van bewaring opgelegd en is het bestreden besluit van 30 juni 2023 aan eiser in persoon uitgereikt. De maatregel van bewaring is op 5 oktober 2023 weer opgeheven.2
1. Op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder c van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
Het bestreden besluit
5. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser buiten behandeling gesteld, omdat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en niet is gebleken dat eiser een geldige reden heeft voor het zonder toestemming tijdelijk vertrekken.3 Ook legt verweerder aan eiser een terugkeerbesluit zonder vertrektermijn en een inreisverbod van twee jaar op, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
Standpunt eiser
6. Eiser vindt dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd. Uit het uitreikingsblad volgt dat eiser het bestreden besluit op 2 oktober 2023 in persoon in ontvangst heeft genomen. Eiser zat in detentie en heeft hierdoor mogelijk niet op het voornemen kunnen reageren. Eiser vindt dat verweerder het voornemen onjuist bekend heeft gemaakt, omdat dit niet naar zijn gemachtigde is gezonden. Ook is eiser ten onrechte niet uitgenodigd voor een gehoor. Daarnaast blijkt onvoldoende waarop verweerder het standpunt baseert dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken. Verder stelt eiser dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De asielaanvraag is daarom ten onrechte buiten behandeling gesteld.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank oordeelt dat verweerder eisers asielaanvraag buiten behandeling mocht stellen. De rechtbank overweegt als volgt.
8. Verweerder kan op grond van de Vw een asielaanvraag buiten behandeling stellen als de vreemdeling is verdwenen of zonder toestemming van verweerder is vertrokken en hierover toerekenbaar niet binnen een termijn van twee weken contact heeft opgenomen met de bevoegde autoriteiten.4 De rechtbank stelt vast dat eiser de tijdlijn zoals opgenomen in rechtsoverweging 4 niet heeft betwist. De rechtbank gaat hier in het vervolg van deze uitspraak daarom vanuit. Hoewel eiser op 1 juli 2022 in vrijheid is gesteld, heeft eiser zich daarna niet gemeld bij het COA en ook verder is niet gebleken dat eiser contact heeft opgenomen om duidelijkheid te geven over zijn verblijfplaats. Pas ruim een jaar later is verweerder weer op de hoogte geraakt van eisers verblijfplaats, omdat eiser opnieuw werd aangehouden door de politie. Uit het voorgaande volgt dat eiser na zijn vertrek uit de PI Dordrecht met onbekende bestemming is vertrokken en niet binnen twee weken contact heeft opgenomen. Hier heeft eiser geen reden geldige reden voor gegeven. De rechtbank oordeelt dat verweerder onder deze omstandigheden bevoegd was om eisers asielaanvraag buiten behandeling te stellen en ook in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. Eiser heeft enkel gesteld, maar niet nader onderbouwd dat hij door het bestreden besluit risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Dit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende en leidt niet tot een andere conclusie.
9. De rechtbank oordeelt dat verweerder anders dan eiser tijdens de zitting heeft aangevoerd het voornemen niet naar eisers gemachtigde hoefde te sturen, omdat er ten tijde van het uitbrengen van het voornemen geen gemachtigde bekend was. Eiser heeft zich na 1 juli 2022 niet gemeld en heeft ook verder geen contact opgenomen. Eiser was daarom ten tijde van het voornemen nog geen advocaat toebedeeld in zijn asielprocedure. De
3 Op grond van artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw.
4 Zie van 30c, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw.
beroepsgrond slaagt niet.
10. De rechtbank stelt verder vast dat eiser geen gronden heeft aangevoerd tegen de oplegging van het terugkeerbesluit zonder vertrektermijn en het inreisverbod. Hier zal de rechtbank zich in deze uitspraak dus verder niet over uit laten.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 november 2023
Mr. A. Skerka R.G.A. Beijen
Rechter Griffier
Rechtbank Midden-Nederland Rechtbank Midden-Nederland
Documentcode: [documentcode]
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van
State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.