ECLI:NL:RBDHA:2023:15808

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2023
Publicatiedatum
20 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.31469
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 19 oktober 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had op 2 oktober 2023 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. Op 5 oktober 2023 heeft de staatssecretaris de maatregel van bewaring opgeheven. De rechtbank heeft het beroep op 13 oktober 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde niet verschenen, terwijl de staatssecretaris vertegenwoordigd was.

De rechtbank heeft zich in deze zaak beperkt tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de bewaring was opgeheven. De rechtbank oordeelde dat de bewaring onrechtmatig was, omdat eiser niet in een gespecialiseerde inrichting was geplaatst, wat in strijd is met de Europese regelgeving. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris bereid was € 130,- schadevergoeding te betalen voor de dagen dat eiser onterecht in een politiecel had verbleven, maar oordeelde dat de gehele maatregel van bewaring onrechtmatig was. Eiser heeft recht op een schadevergoeding van € 520,- voor de vier dagen dat hij onrechtmatig in bewaring was gehouden.

Daarnaast heeft de rechtbank de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 837,-. De uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.31469

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum]
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. J.M. Walther),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 5 oktober 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 13 oktober op zitting behandeld. Eiser en de gemachtigde van eiser zijn met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Verweerder heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk was met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Ter zitting heeft verweerder een toelichting gegeven op de M113 in het dossier, waaruit blijkt dat de bewaring is opgeheven vanwege vormfouten. Verweerder stelt dat eiser in feite niet is geplaatst op het detentiecentrum in Rotterdam. Dit had niet tot een opheffing hoeven leiden. Eiser heeft in een politiecel verbleven en er is kennelijk geen transportorder uitgegaan. Verweerder verwijst naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 6 mei 2013, ECLI:NL:RVS:2013:3358, en stelt bereid te zijn € 130,- schadevergoeding aan eiser te betalen omdat hij één dag te lang in een politiecel heeft verbleven. Volgens verweerder is het voorgaande geen reden om de gehele maatregel onrechtmatig te achten. In dat kader verwijst verweerder nog naar een uitspraak van deze rechtbank van 3 februari 2023 met zaaknummer NL23.1188.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Voor bewaring wordt in de regel gebruik gemaakt van een gespecialiseerde inrichting (artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn). Dit is een Unierechtelijke voorwaarde voor bewaring, waarvan de rechtbank de niet-naleving als daar aanleiding toe is ambtshalve moet vaststellen (ECLI:NL:RVS:2023:2829). Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie volgt dat een vreemdeling alleen in een niet-gespecialiseerde inrichting kan worden geplaatst als de bijzondere omstandigheden van het geval dat rechtvaardigen. Daarvan is in dit geval niet gebleken. De rechtbank is, anders dan verweerder en onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 7 september 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3409), van oordeel dat de maatregel van meet af aan onrechtmatig moet worden geacht. Nu het beroep reeds hierom gegrond zal worden verklaard, behoeven de (overige) beroepsgronden van eiser geen bespreking meer.
5. Het beroep is gegrond. De maatregel is reeds opgeheven zodat de rechtbank thans de opheffing niet hoeft te gelasten en eiser ook niet in vrijheid hoeft te stellen. Eiser heeft recht op schadevergoeding vanwege de dagen dat hij niet rechtmatig in bewaring is gehouden. Voor het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding gaat de rechtbank uit van de locatie waar eiser feitelijk heeft verbleven in de periode van 2 oktober tot en met 5 oktober 2023. Eiser komt daarom in aanmerking voor schadevergoeding ter grootte van een bedrag van € 520,- (4 x € 130,-) voor het verblijf in een politiecel.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 520,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.