ECLI:NL:RBDHA:2023:22113

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2023
Publicatiedatum
15 april 2024
Zaaknummer
NL23.31500
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Oukil, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op de aanvraag van eiser. De rechtbank had eerder, op 23 mei 2023, bepaald dat verweerder binnen zestien weken na verzending van die uitspraak opnieuw moest beslissen. Eiser stelt dat deze termijn is overschreden en dat er geen besluit is genomen. De rechtbank heeft besloten dat een zitting niet nodig is en heeft de relevante wetgeving omtrent ingebrekestelling en beslistermijnen besproken. De rechtbank concludeert dat verweerder niet binnen de gestelde termijn heeft gehandeld en legt een nieuwe beslistermijn van acht weken op. Tevens wordt verweerder een dwangsom opgelegd van € 200,- per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 15.000,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor proceskosten van € 209,25. De uitspraak is openbaar gemaakt op 27 november 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.31500
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. S. Oukil),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend na de uitspraak van deze rechtbank van 23 mei 20231. In die uitspraak staat dat verweerder binnen zestien weken na verzending daarvan opnieuw moet beslissen op de aanvraag van eiser. Eiser stelt nu beroep in, omdat verweerder dat niet heeft gedaan.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is.2
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.3

Is het beroep van eiser ontvankelijk en gegrond?

3. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet binnen de door de rechtbank genoemde termijn opnieuw een besluit heeft genomen op de aanvraag van eiser.
4. Soms kan niet worden verwacht dat de betrokkene eerst een ingebrekestelling stuurt. Dat is in dit geval zo, omdat de rechtbank in de uitspraak van 23 mei 2023 een uitdrukkelijke en inmiddels verstreken termijn heeft gesteld voor het nemen van een nieuw besluit. De
1. In de zaak met kenmerk NL22.20495.
2 Op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3 Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
rechtbank stelt verder vast dat verweerder niet binnen de door de rechtbank genoemde termijn opnieuw een besluit heeft genomen op de aanvraag van eiser. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank aan verweerder op?
5. De rechtbank geeft in beginsel een termijn van twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om alsnog een besluit te nemen.4 Er kunnen omstandigheden zijn die ervoor zorgen dat de rechtbank een andere termijn geeft.5
6. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken. De rechtbank oordeelt dat deze termijn in dit geval passend is. Daarbij wordt betrokken dat deze rechtbank in de uitspraak van 23 mei 2023 verweerder al heeft opgedragen om binnen zestien weken na de dag van verzending van die uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken. Dit heeft verweerder niet gedaan. Uit het dossier blijkt dat eiser al op 6 december 2022 is gehoord. Verweerder heeft sinds de uitspraak van 23 mei 2023 geen (kenbare) nadere onderzoekshandelingen verricht. In afwijking van het door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in de uitspraak van 8 juli 20206 ontwikkelde 8+8 weken model, legt de rechtbank daarom een kortere beslistermijn op van acht weken. De rechtbank meent dat het voor verweerder niet onmogelijk is om binnen deze termijn op zorgvuldige wijze een besluit te nemen
Legt de rechtbank verweerder een dwangsom op?
7. In artikel 8:55d, tweede lid, en artikel 8:72, zesde lid, van de Awb staat dat de bestuursrechter verweerder opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt. Sinds 11 juli 2021 is in artikel 1 van de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND bepaald dat deze artikelen niet van toepassing zijn op besluiten op asielaanvragen voor bepaalde tijd. Door deze Tijdelijke wet werd het voor de bestuursrechter niet meer mogelijk om een dwangsom op te leggen in een asielzaak. De ABRvS heeft echter in de andere uitspraak van 30 november 20227 geoordeeld dat genoemd artikel uit de Tijdelijke wet op dit punt onverbindend is. Dit betekent dat de twee artikelen uit de Awb wel van toepassing zijn op asielaanvragen voor bepaalde tijd en de rechtbank verweerder dus op grond van die artikelen opdraagt binnen een bepaalde termijn alsnog een besluit bekend te maken en aan het niet naleven daarvan een dwangsom verbindt.8
8. De rechtbank bepaalt in deze zaak met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, dat verweerder een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
4 Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
5 Op grond van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb
8 Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, en/of artikel 8:72, zesde lid, van de Awb.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en dat verweerder binnen acht weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
10. Omdat het beroep kennelijk gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,25, omdat deze zaak van zeer licht gewicht is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in dit geval sprake is van een beroep vanwege het niet tijdig beslissen, waarbij het – al dan niet in geld uit te drukken – belang zeer beperkt is en de aard van de zaak zeer eenvoudig is. Dat geeft aanleiding om ten aanzien van het in onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb opgenomen gewicht van de zaak twee categorieën lager te hanteren dan ‘gemiddeld’. De rechtbank sluit aan bij en verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 september 20239. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 209,25 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,25).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag, waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 209,25.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van N. Khalloufi, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
27 november 2023

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.