ECLI:NL:RBDHA:2023:22042

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 december 2023
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
NL23.39234
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Vietnamese vreemdeling in het kader van asielprocedure en de rechtmatigheid van de maatregel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 december 2023 uitspraak gedaan in een procedure over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een Vietnamese vreemdeling, eiser, die in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend. De maatregel van bewaring werd opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 14 december 2023, met als doel de identiteit en nationaliteit van eiser vast te stellen en gegevens te verkrijgen voor de beoordeling van zijn asielaanvraag. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend.

Tijdens de zitting op 28 december 2023 heeft eiser, die van Vietnamese nationaliteit is, zijn bezwaren tegen de maatregel van bewaring toegelicht. Hij betwistte de gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, waaronder de stelling dat hij zich aan het toezicht heeft onttrokken en dat hij niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit. De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de zware gronden die aan de maatregel ten grondslag lagen, feitelijk juist zijn. Eiser beschikte niet over een paspoort of visum en had zich niet gemeld bij de autoriteiten, wat de rechtbank als voldoende basis voor de maatregel beschouwde.

De rechtbank heeft ook de argumenten van eiser over de toepassing van een lichter middel overwogen, maar oordeelde dat de Staatssecretaris op goede gronden had gesteld dat er geen minder dwingende maatregel kon worden toegepast. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser een risico op onttrekking vormde, vooral gezien zijn eerdere pogingen om illegaal Nederland te verlaten. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, waarbij zij oordeelde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.39234

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. R.C. van den Berg),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Vugs).

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, b en c van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 28 december 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen. Als tolk is verschenen T.M. Gip. De gemachtigde van eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen, maar heeft vooraf schriftelijk beroepsgronden ingediend. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Vietnamese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1983.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft als
zware grondenvermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als
lichte grondenvermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Tevens heeft verweerder in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen.
3. Ter zitting heeft verweerder zware grond 3c laten vallen.
4. Op wat eiser tegen de maatregel van bewaring heeft aangevoerd zal de rechtbank in het onderstaande ingaan.
Verwijzing naar eerdere beroepsgronden
5. Eiser heeft voorafgaand aan deze maatregel van bewaring in bewaring gezeten op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Deze maatregel van bewaring is door de rechtbank getoetst en op 22 december 2023 is in die zaak uitspraak gedaan (NL23.38448). Het beroep van eiser tegen die maatregel is ongegrond verklaard. Eiser heeft in zijn beroepsgronden tegen de onderhavige maatregel van bewaring verwezen naar de beroepsgronden die in die zaak zijn aangevoerd. De rechtbank zal zich gelet op het voorgaande in de bespreking van het beroep beperken tot wat specifiek is aangevoerd tegen de onderhavige bewaringsmaatregel en waartoe ambtshalve aanleiding bestaat.
Maatregel
6. Eiser betwist alle zware en lichte gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd. Wat zware grond 3a en 3b betreft voert eiser aan dat sprake is van een standaard motivering. Het is zo algemeen dat het op iedere vreemdeling betrekking kan hebben. Dat is niet de bedoeling en geen deugdelijke wijze van motiveren. Wat zware grond 3d betreft stelt eiser dat ook hier sprake is van een standaard motivering. Eiser had geen aantoonbare activiteiten kunnen ondernemen om zijn identiteit en nationaliteit aannemelijk te maken omdat hij nimmer daadwerkelijk illegaal in Nederland heeft verbleven. Eiser heeft één dag in Nederland verbleven voordat hij de boot werd opgesmokkeld. Wat de lichte gronden betreft voert eiser aan dat 4d niet juist is gemotiveerd, omdat hij onder de Opvangrichtlijn valt. Ook ontbreekt iedere toegespitste motivering. Bij lichte gronden is meer dan de feitelijke juistheid vereist. Bij lichte grond 4a is sprake van een standaard motivering terwijl eiser tijdens zijn gehoor wel degelijk het nodige heeft verklaard over de verplichtingen in de zin van hoofdstuk 4 van het Vb 2000. Ook wat lichte grond 4c betreft is sprake van een standaard motivering. Er kan niet louter op het ontbreken van een BRP-registratie worden gewezen. Gelet hierop zijn er volgens eiser geen lichte gronden die de bewaringsmaatregel kunnen dragen. Ten aanzien van de grondslag uit artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000 voert eiser het volgende aan. Dat hij eerder in het kader van de Terugkeerrichtlijn in bewaring is gehouden is relatief. Het betrof een zeer korte periode waarin eiser in verwarring was. Eiser had in alle redelijkheid bedenktijd nodig om zijn situatie te doorgronden. Deze grond is volgens eiser dan ook ten onrechte aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegd.
7. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden 3a en 3b feitelijk juist zijn en dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat en waarom deze gronden zich feitelijk voordoen. Eiser beschikt niet over een paspoort of visum en er zijn geen indicaties om te veronderstellen dat hij op legale wijze Nederland is ingereisd. Ook heeft eiser zich niet gemeld bij de Nederlandse autoriteiten en wilde hij door inklimming in een trailer op illegale wijze uitreizen naar Engeland. Hiermee heeft eiser zich ook aan het toezicht onttrokken. De zware gronden 3a en 3b zijn, gelet op het bepaalde in artikel 5.1a, tweede lid, samen met artikel 5.1c, eerste en tweede lid, van het Vb 2000, al voldoende om de maatregel van bewaring te dragen. Hetgeen eiser over de zware grond 3d en de lichte gronden heeft aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking. De rechtbank zal ook niet bespreken wat eiser heeft aangevoerd over de grondslag van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw 2000, omdat verweerder artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw 2000 ook aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd en deze grondslagen de maatregel van bewaring al kunnen dragen.
Lichter middel
8. Eiser voert aan dat er ten onrechte geen lichter middel is toegepast. Het betreft een eerste asielaanvraag en de motivering van het lichter middel is niet toegespitst op de huidige situatie. Er lijkt te zijn uitgegaan van de oude situatie, in plaats van van de situatie waarin eiser rechtmatig verblijf heeft vanwege zijn asielaanvraag. De motivering is gelet hierop onvoldoende. Niet kenbaar is betrokken dat eiser een asielaanvraag heeft gedaan en rechtmatig verblijf heeft. Dat eiser eerder een terugkeerbesluit heeft gehad en heeft aangegeven niet terug te willen naar Vietnam komt geen doorslaggevend gewicht toe. Ook komt minder gewicht toe aan dat eiser zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken en zich niet heeft gemeld. Verder blijkt geenszins uit het dossier dat de Kmar overleg heeft gevoerd over de vraag of in bewaringstelling noodzakelijk was, gelet op eisers asielaanvraag.
9. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregel dan de inbewaringstelling doeltreffend kan worden toegepast. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd is sprake van een risico op onttrekking. Daarnaast is eiser op 6 december 2023 aangetroffen in een trailer bij de grensdoorlaatpost Hoek van Holland. Eiser was voornemens om illegaal uit te reizen naar Groot-Brittannië, is niet in het bezit van een reisdocument en heeft, ook ter zitting, aangegeven dat hij uit Nederland zal vertrekken als hij wordt vrijgelaten. Dat hij nu een asielaanvraag heeft gedaan, maakt dat risico niet anders. Bovendien is de grondslag van artikel 59b juist bedoelt voor een asielaanvraagsituatie. In het enkele feit dat eiser een asielaanvraag heeft gedaan, hoefde verweerder dus geen aanleiding te zien eiser niet de maatregel van bewaring op te leggen. Ook in de persoonlijke omstandigheden van eiser heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien om alsnog te volstaan met een lichter middel. In de maatregel is gemotiveerd dat de medische zorgverlening binnen een detentiecentrum gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Eiser heeft ook niet onderbouwd dat hij, voor zover hij (psychische) zorg nodig zou hebben, deze niet kan krijgen in het detentiecentrum. Ook is niet komen vast te staan dat de detentie in bewaring voor eiser onevenredig bezwarend is geweest of dat hij detentieongeschikt is. Eiser heeft dit namelijk ook niet onderbouwd. Alleen zijn eigen verklaringen daarover (dat hij het zwaar heeft in bewaring, klachten heeft ontwikkeld, slecht slaapt en is afgevallen) zijn daarvoor niet genoeg.
Ambtshalve toets
10. De rechtbank stelt verder vast dat op 25 december 2023 een aanmeldgehoor heeft plaatsgevonden en dat op 1 januari 2024 en nader gehoor met eiser is ingepland in het kader van zijn asielprocedure. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee voldoende voortvarend handelt bij de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
11. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft verder bij haar uitspraak van 15 november 2022 [1] uiteengezet dat uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb 2000 volgt dat de informatie genoemd in die bepaling schriftelijk in een taal die de vreemdeling verstaat moet worden gegeven. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat daar in dit geval niet aan is voldaan. Dat maakt de maatregel van bewaring echter pas onrechtmatig als de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De te maken belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
11.1.
Dat eiser niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte is gesteld van de redenen van bewaring, betekent niet dat hij niet wist waarom hij (weer) in bewaring is gesteld. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is met behulp van een tolk met eiser gesproken over de inbewaringsteling. Eiser is er daarbij van op de hoogte gebracht dat verweerder voornemens is om hem (op een andere grondslag) in bewaring te stellen en is gehoord over de redenen daarvoor. Eiser is er ook op gewezen dat hij recht heeft op consulaire en juridische bijstand en dat hij in beroep kan gaan tegen de maatregel van bewaring. Verder blijkt dat de inhoud van de folder ‘Waarom u in bewaring bent gesteld’ met behulp van de tolk met eiser is besproken. Eiser is dus ook zonder een schriftelijke kennisgeving in zijn eigen taal op de hoogte geraakt van de redenen van de bewaring en de hem toekomende procedurele rechten. Eiser heef hiervan ook gebruik gemaakt, gelet op het feit dat hij na de oplegging van de maatregel op dezelfde dag beroep heeft ingesteld. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat eiser zodanig in zijn belangen is geschaad dat dit opweegt tegen het belang van verweerder bij het opleggen van de maatregel van bewaring, gelet op het onttrekkingsrisico. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het gebrek de maatregel in dit geval niet onrechtmatig maakt.
12. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing ook verder niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, rechter, in aanwezigheid van mr. L.G.G.M. van Buggenum, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 29 december 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.