ECLI:NL:RBDHA:2023:22025
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Overdrachtsbelasting en de waardering van onroerende zaken in het economische verkeer
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag, hebben eisers bezwaar gemaakt tegen de door hen betaalde overdrachtsbelasting bij de aankoop van een woning. De eisers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde M.W. Krijger, kochten op 18 mei 2022 een woning voor € 395.000, maar een taxateur stelde de marktwaarde vast op € 430.000. De inspecteur van de Belastingdienst, verweerder in deze zaak, stelde dat de overdrachtsbelasting berekend moest worden op basis van de hogere marktwaarde in plaats van de koopsom. De rechtbank heeft op 23 november 2023 uitspraak gedaan en de beroepen van eisers ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de waarde in het economische verkeer van de onroerende zaak hoger was dan de overeengekomen koopsom, en dat de eisers niet voldoende bewijs hadden geleverd om hun stelling te onderbouwen dat de koopsom de juiste maatstaf was voor de overdrachtsbelasting. De rechtbank volgde de verweerder in zijn standpunt dat de getaxeerde waarde van € 430.000 als basis voor de overdrachtsbelasting moest worden gehanteerd. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat de eisers de woning als hoofdverblijf zouden gebruiken, waardoor het lage tarief voor de overdrachtsbelasting van toepassing was. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.