ECLI:NL:RBDHA:2023:22023

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
8 maart 2024
Zaaknummer
NL22.3126
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag mvv op basis van jongvolwassenenbeleid en belangenafweging artikel 8 EVRM

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseressen tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De aanvragen zijn afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, met als argument dat de referent niet valt onder het jongvolwassenenbeleid en dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Eiseres 1, geboren in 1966, en eiseres 2, haar dochter geboren in 2002, hebben de Syrische nationaliteit en hebben de aanvragen ingediend om bij hun meerderjarige zoon/broer te verblijven.

De rechtbank heeft de zaak op 15 november 2023 behandeld. Eiseressen stellen dat er wel degelijk sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie en dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM ten onrechte in het nadeel van hen is uitgevallen. De rechtbank oordeelt echter dat verweerder op goede gronden heeft geoordeeld dat de referent niet onder het jongvolwassenenbeleid valt, omdat hij in zijn eigen levensonderhoud voorziet. Ook is er onvoldoende bewijs voor een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie.

De rechtbank concludeert dat de belangenafweging die door verweerder is gemaakt, waarbij de belangen van eiseressen zijn afgewogen tegen het algemeen belang van Nederland, niet onterecht in het nadeel van eiseressen is uitgevallen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit van de staatssecretaris in stand blijft. Eiseressen hebben geen recht op vergoeding van proceskosten, aangezien hun beroep ongegrond is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.3126

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres 1], V-nummer: [v-nummer 1], eiseres 1,

[eiseres 2],V-nummer: [v-nummer 2], eiseres 2,
tezamen te noemen: eiseressen
(gemachtigde: mr. M.B. Ullah),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Kana).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseressen tegen de afwijzing van hun aanvragen voor een mvv [1] .
1.1.
Verweerder heeft de aanvraag met het besluit van 6 april 2021 afgewezen. Met het besluit van 4 februari 2022 op het bezwaar van eiseressen is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Met het bestreden besluit van 24 januari 2023 heeft verweerder een aanvullend besluit op het besluit van 4 februari 2022 genomen.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de heer [naam] (de referent), de gemachtigde van eiseressen, de heer A. Toma (de tolk) en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres 1 is op [geboortedag 1] 1966 geboren en eiseres 2, haar dochter, is op [geboortedag 2] 2002 geboren. Beiden hebben de Syrische nationaliteit. Eiseressen hebben aanvragen ingediend voor een mvv voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’, om bij hun meerderjarige zoon/broer (de referent) te verblijven.
2.1.
Verweerder stelt dat referent niet valt onder het jongvolwassenbeleid. Verder is er geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseressen en referent. Verweerder heeft vervolgens een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM [2] gemaakt, die in het nadeel van eisersessen is uitgevallen.
Wat vinden eiseressen in beroep?
3. Referent valt wel onder het jongvolwassenenbeleid en daarmee is het gezinsleven tussen eiseres 1 en referent gegeven. Verder is er is wel sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referent en eiseressen en is de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM ten onrechte in het nadeel van eiseressen gevallen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder motiveert de rechtbank hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Jongvolwassenenbeleid
5. Het jongvolwassenenbeleid van verweerder houdt in dat familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM bestaat tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, zonder dat sprake hoeft te zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend als het meerderjarige kind jongvolwassen is, met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft, niet in zijn eigen levensonderhoud voorziet en geen zelfstandig gezin heeft gevormd. [3]
5.1.
Naar oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden geoordeeld dat referent niet valt onder het jongvolwassenbeleid. Niet is in geschil dat referent in het land van herkomst in zijn eigen levensonderhoud heeft voorzien. Daarmee wordt niet voldaan aan een van de cumulatieve vereisten om te vallen onder het jongvolwassenenbeleid. De stelling van eiseres 1 dat zij financieel en emotioneel afhankelijk is van referent kan het voorgaande niet anders maken.
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie
6. Uit vaste rechtspraak van het EHRM [4] volgt dat de vraag of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, waarbij sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid, een vraag is van feitelijke aard en dat de beantwoording daarvan afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. [5] Het EHRM heeft in verschillende arresten factoren aangewezen die relevant kunnen zijn bij de vraag of er sprake is van deze meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Van belang is of de familieleden hebben samengewoond, de mate van financiële afhankelijkheid, de mate van emotionele afhankelijkheid, de medische omstandigheden, de banden met het land van herkomst, en of de gezinsleden in het land van herkomst behoorden tot hetzelfde gezin. De hoogste bestuursrechter heeft dit bekrachtigd.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseressen en referent. Verweerder heeft bij zijn beoordeling mogen betrekken dat de medische klachten van eiseres 1 en de daarbij overlegde stukken niet vermelden dat zij, gelet daarop, afhankelijk is van referent. Ook is niet gebleken van medische omstandigheden bij eiseres 2 waarvoor zij van anderen afhankelijk is. Verder is niet met stukken onderbouwd dat de toegang tot de medische voorzieningen door de burgeroorlog in Syrië niet voorhanden is. De rechtbank erkent dat er sprake is van een oorlogssituatie in Syrië, maar dit is een feit van algemene aard en kan de gestelde medische situatie van eiseressen onvoldoende aannemelijk maken. Verder is de financiële en emotionele afhankelijkheid tussen eiseressen en referent niet nader met stukken onderbouwd. Tot slot heeft verweerder in zijn oordeel mogen betrekken dat eiseres 2 voor eiseres 1 zorgt en eiseres 1 daarom niet exclusief afhankelijk is van referent, en dat de banden van eiseressen met Syrië sterker zijn dan met Nederland.
Belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM
7. Uit vaste jurisprudentie van het EHRM en van de hoogste bestuursrechter volgt dat bij aanvragen op grond van artikel 8 van het EVRM er een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en diens familie enerzijds, en het Nederlandse algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds. [6] Er dient altijd een belangenafweging plaats te vinden, ongeacht of er sprake is van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De rechtbank moet beoordelen of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden om die belangenafweging heeft betrokken. Deze maatstraf impliceert dat de rechter de door verweerder gemaakte belangenafweging enigszins terughoudend dient te toetsen. [7]
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder alle belangen heeft betrokken en de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiseressen heeft laten uitvallen. Verweerder heeft in het voordeel van eiseressen gewogen dat objectieve belemmeringen bestaan om familieleven uit te oefenen in Syrië. Daartegenover heeft verweerder mogen zetten dat er geen sprake is van een familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, omdat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiseressen en referent. Voorts heeft verweerder bij zijn oordeel betrokken dat hier sprake is van een aanvraag voor eerste toelating en dat er geen sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden die leiden tot een schending van artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft in het nadeel van eiseressen mogen wegen dat er geen positieve verplichting bestaat om verruimde gezinshereniging toe te staan. Ook het economisch belang van Nederland heeft verweerder in het nadeel van eiseressen mogen wegen. Referent maakt weliswaar stappen om een toekomst in Nederland op te bouwen, maar beschikt op dit moment nog over onvoldoende middelen om voor eiseressen te kunnen zorgen. Verder maken de medische omstandigheden van eiseres 1 niet dat fysieke aanwezigheid van referent nodig is. Referent verblijft al sinds 2020 op afstand van eiseressen en hij kan het contact met hen voortzetten op afstand.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de gemaakte belangenafweging een ‘fair balance’ heeft gemaakt tussen enerzijds de belangen van eiseressen en anderzijds de belangen van de Nederlandse staat, en op goede gronden heeft geoordeeld dat de belangenafweging in het nadeel van eiseressen valt. Hieruit volgt dat verweerder de aanvraag van eiseressen niet ten onrechte heeft afgewezen. De rechtbank begrijpt dat de situatie van eiseressen in een land in oorlog niet makkelijk is en heeft begrip voor de wens van eiseressen dat zij herenigd worden met hun zoon/broer, maar dit kan niet afdoen aan het bovengenoemde.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit vast blijft staan. Voor vergoeding van proceskosten is daarom geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Robio, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
4.Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
5.Uitspraak van het EHRM van 16 april 2012 (
6.Zie onder meer uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 28 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:974.
7.Zie onder meer uitspraak van de Afdeling van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:964.