ECLI:NL:RBDHA:2023:22020

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 september 2023
Publicatiedatum
7 maart 2024
Zaaknummer
NL23.3154
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afwijzing van een verblijfsvergunning op basis van familieleven en de hoorplicht

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als verblijfsdoel familieleven, op basis van artikel 8 van het EVRM. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 7 april 2022 afgewezen en het bezwaar van eiser op 20 januari 2023 gehandhaafd. Eiser was niet verschenen op de hoorzitting van 17 januari 2023, wat de staatssecretaris aanvoerde als reden voor de afwijzing. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet voldoende heeft gedaan om eiser te horen, vooral omdat de uitnodiging voor de hoorzitting niet tijdig was verzonden en eiser in Italië verbleef vanwege medische redenen. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en verklaart het beroep gegrond. De staatssecretaris moet binnen vier weken eiser horen en binnen zes weken een nieuw besluit nemen. Tevens moet de staatssecretaris het griffierecht en proceskosten vergoeden aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.3154

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. M. Wiersma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: J.J.F.M. van Raak).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als verblijfsdoel familieleven in het kader van artikel 8 van het EVRM [1] .
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 7 april 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 20 januari 2023 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 10 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, [naam] (referente, hierna ook wel dochter), [naam] , en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. Eiser is geboren op [geboortedag] 1981 en heeft de Ethiopische nationaliteit. Referente is geboren op [geboortedag] 2005. Zij is de dochter van eiser. [naam] is de echtgenote van eiser (hierna ook wel de echtgenote) en tevens de moeder van referente. Zij is geboren in 1987. De dochter en echtgenote zijn sinds 2011 in Nederland. Met ingang van 13 september 2013 is aan hen een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Op 23 januari 2020 hebben zij de Nederlandse nationaliteit verkregen. Op 21 december 2021 heeft eiser de onderhavige aanvraag ingediend.
3. De staatssecretaris heeft de aanvraag voor eiser in het primaire besluit afgewezen. Daartegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
4. In het bestreden besluit heeft de staatssecretaris de afwijzing van de aanvraag gehandhaafd. Hij legt aan die afwijzing ten grondslag dat eiser niet beschikt over een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Eiser komt niet in aanmerking voor vrijstelling daarvan. Verder is de uitzetting van eiser volgens de staatssecretaris niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. Eiser is uitgenodigd voor de hoorzitting, maar hij is zonder opgave van redenen niet verschenen. Dat komt voor zijn rekening en risico.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de aanvraag voor eiser heeft mogen afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
6. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het mvv-vereiste
7. Eiser betoogt dat de staatssecretaris ten onrechte het mvv-vereiste aan de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning ten grondslag heeft gelegd. Eiser doet een beroep op het wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2022/28 [2] (WBV 2022/28). Daarin is volgens eiser bepaald dat het mvv-vereiste niet langer wordt tegengeworpen indien de vreemdeling de biologische of juridische ouder is van een in Nederland verblijvend minderjarig kind dat Nederlander is dan wel rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l van de Vreemdelingenwet 2000. Hieraan is volgens eiser de staatssecretaris ten onrechte voorbij gegaan.
8. De rechtbank stelt vast dat in het WBV 2022/28 neergelegde beleid van de staatssecretaris, voor zover hier van belang, het volgende is vermeld:
"Bijzondere gevallen in het kader van de hardheidsclausule
De IND past de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, derde lid, Vb in ieder geval toe als aan alle voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’ wordt voldaan, afgezien van het mvv-vereiste, en de vreemdeling:
(…)
• de biologische of juridische ouder is van een hier te lande verblijvend minderjarig kind dat Nederlander is dan wel rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw;
(…)"
Eiser gaat eraan voorbij dat uit dit beleid volgt dat (pas) wordt afgezien van het mvv-vereiste als aan alle voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning wordt voldaan. De rechtbank stelt vast dat in dit geval de staatssecretaris erop heeft gewezen dat de afwijzing van de aanvraag van eiser niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Hoewel tussen eiser en referent sprake is van gezins- en familieleven in de zin van die verdragsbepaling, valt de belangenafweging in dat kader in het nadeel van eiser en referente uit, aldus de staatssecretaris. Hieruit leidt de rechtbank af dat als de belangenafweging in het voordeel van eiser en referente zou zijn uitgevallen, de aanvraag voor inwilliging in aanmerking zou zijn gekomen (en dan zou zijn afgezien van het mvv-vereiste). Omdat dat niet het geval is, is daarmee duidelijk dat niet aan alle voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning wordt voldaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Niet-verschijnen op de hoorzitting
9. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit over het niet-verschijnen van eiser op de hoorzitting van 17 januari 2023 de volgende toelichting gegeven:
"De planning van de IND heeft op 5 december 2022 telefonisch contact opgenomen met uw toenmalige gemachtigde. Tijdens het telefoongesprek is uw toenmalige gemachtigde medegedeeld dat de IND geen vragen heeft, maar u gehoord kan worden omdat u hierom hebt gevraagd en u een beroep hebt gedaan op de uitspraak van de Raad van State van 6 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1918). Tijdens voornoemd telefoongesprek heeft uw toenmalige gemachtigde aangegeven dat een hoorzitting in verband met zijn agenda eerst op 11 januari 2023 kan plaatsvinden. Bij schrijven van 27 december 2022 heeft uw toenmalige gemachtigde aangegeven dat zijn cliënte, [naam] (uw vrouw) om medische redenen verhinderd is om te verschijnen op de hoorzitting van 11 januari 2023.
Verder heeft uw toenmalige gemachtigde aangegeven dat hij zich terugtrekt als gemachtigde. Uw toenmalige gemachtigde heeft verzocht om voor een eventuele hoorzitting contact op te nemen met uw contactpersoon mevrouw [naam] .
Op dezelfde dag heeft er telefonisch contact plaatsgevonden met mevrouw [naam] . Tijdens dit telefoongesprek is door mevrouw [naam] aangegeven dat uw vrouw burn-out klachten heeft en u in Italië verblijft wegens uw medische situatie, dat u beiden gehoord wenst te worden, maar hiervoor graag op een later moment naar Den Bosch wil gaan. Aan mevrouw [naam] is medegedeeld dat de IND een door u ingevulde en ondertekende machtiging nodig heeft om haar aan te merken als uw gemachtigde. Verder is medegedeeld dat de IND
geen vragen heeft voor u en u hetgeen wenst te verklaren tijdens een hoorzitting ook schriftelijk mag inbrengen wanneer u niet op de hoorzitting kunt verschijnen in Zwolle. Mevrouw is medegedeeld dat wanneer u wel in persoon gehoord wens te worden er op 11 januari een nieuwe hoorzitting zal worden gepland. Hetgeen is besproken is per e-mail bevestigd op 5 januari 2023.
Op 5 januari 2023 om 13.44 uur heeft mevrouw [naam] per e-mail aangegeven dat u in persoon gehoord wenst te worden, met het verzoek om de hoorzitting in Den Bosch te laten plaatsvinden. Mevrouw [naam] heeft verzocht om de datum in overleg met haar te plannen. In reactie op deze e-mail is mevrouw verzocht om de ingevulde machtiging te overleggen, zodat de planning een nieuwe datum kan vastleggen voor een hoorzitting in Zwolle. Hierop heeft mevrouw [naam] per e-mail aangegeven dat ze u de machtiging zal toesturen.
Op 10 januari 2023 om 22:14 uur heeft mevrouw [naam] per e-mail aangegeven dat zij de machtiging niet in deze procedure zal overleggen, zij deze in de beroepsfase zal overleggen. Verder geeft mevrouw in haar e-mail aan dat wanneer de IND het bezwaar ongegrond heeft verklaard zonder u gehoord te hebben, er in beroep verzocht zal worden om het besluit te vernietigen wegens het niet voldoen aan de hoorplicht. Verder heeft mevrouw [naam] aangegeven dat zij in dat geval een extra dwangsom van €100,- per dag zal vorderen op
grond van de Wet Dwangsom. Volgens mevrouw had de IND reeds moeten beslissen op onderhavig bezwaarschrift. Tot slot heeft mevrouw in haar e-mail aangegeven dat u de IND sommeert een besluit te nemen binnen zeven dagen na dagtekening van voornoemde e-mail.
Op 11 januari 2023 is per e-mail de ontvangst van de e-mail van mevrouw [naam] bevestigd en is aan haar medegedeeld dat verdere correspondentie via uw zal lopen, aangezien de gevraagde machtiging ontbreekt.
Bij brief van 11 januari 2023 bent u uitgenodigd om te verschijnen voor een hoorzitting op 17 januari om 14.00 uur in Zwolle. U bent zonder opgave van reden niet verschenen. De gevolgen hiervan komen voor uw eigen rekening en risico."
10. Eiser voert aan dat hij ten onrechte niet is gehoord. De staatssecretaris heeft volgens eiser een te korte termijn in acht genomen tussen de datum van de uitnodiging en de hoorzitting. Toen duidelijk was dat mevrouw [naam] niet als gemachtigde wilde optreden had de staatssecretaris persoonlijk contact met eiser moeten opnemen voor het maken van een nieuwe afspraak. Volgens eiser is dat ook de gebruikelijke manier. Het uitnodigen voor een hoorzitting met een termijn van één week zonder overleg van te voren volstaat niet.
11. De rechtbank gaat uit van de feiten en omstandigheden zoals de staatssecretaris die in het bestreden besluit heeft geschetst. De IND (lees: de staatssecretaris) blijkt weliswaar over de planning van de hoorzitting telefonisch contact te hebben genomen met eerst de toenmalige gemachtigde van eiser en vervolgens met [naam] , de gepretendeerde gemachtigde van eiser, maar op het moment dat [naam] liet weten dat zij niet in de bezwaarfase een schriftelijke machtiging zou gaan overleggen, heeft de IND op 11 januari 2023 ermee volstaan om de uitnodiging voor de hoorzitting op 17 januari 2023 per gewone post naar eiser te sturen. Het is de rechtbank niet duidelijk geworden waarom de IND over de planning van de hoorzitting wel eerst belt met de toenmalige en de gepretendeerde gemachtigde, maar niet belt met eiser zelf vanaf het moment dat duidelijk wordt dat hij niet langer een gemachtigde heeft. Dit temeer omdat [naam] destijds te kennen had gegeven dat eiser vanwege zijn medische situatie in Italië verbleef. Verder staat vast dat de IND eiser niet heeft gevraagd naar de redenen waarom hij niet op de hoorzitting is verschenen. De IND is daarentegen enkele dagen later – op 20 januari 2023 – ertoe overgegaan het bestreden besluit te nemen. Tijdens de zitting bij de rechtbank heeft de echtgenote verklaard dat zij de uitnodiging na 17 januari 2023 heeft ontvangen. Die verklaring acht de rechtbank niet op voorhand ongeloofwaardig, mede omdat de uitnodiging per gewone post is verzonden en niet valt uit te sluiten dat de IND de uitnodiging eerst enkele dagen later na 11 januari 2023 daadwerkelijk heeft verzonden. De IND heeft met zijn handelwijze het risico genomen dat de uitnodiging eiser te laat bereikt. Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat het eiser niet is aan te rekenen dat hij niet op de hoorzitting van 17 januari 2023 is verschenen en dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal om die reden het bestreden besluit vernietigen. De staatssecretaris moet met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaar nemen. Dat betekent dat de staatssecretaris eiser alsnog zal moeten horen. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Ook draagt de rechtbank niet aan de staatssecretaris op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
12.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de staatssecretaris binnen vier weken eiser moet horen, waarbij de staatssecretaris de datum en het tijdstip van de hoorzitting in overleg met de gemachtigde van eiser vaststelt, en dat de staatssecretaris binnen zes weken een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak.
12.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de staatssecretaris aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
12.3.
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837,-, en een wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 20 januari 2023;
- draagt de staatssecretaris op om binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak eiser te horen, waarbij de staatssecretaris de datum en het tijdstip van de hoorzitting in overleg met de gemachtigde van eiser vaststelt, en om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt de staatssecretaris op het betaalde griffierecht van €184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.D.M. Michael, rechter, in aanwezigheid van mr. L.F.T.M. van Oorschot, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 13 september 2023
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 21 december 2022, nummer WBV 2022/28, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000; gepubliceerd in de Staatscourant 2022, 34598.