ECLI:NL:RBDHA:2023:2189

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
AWB 22/2629 VK
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van schijnhuwelijk

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eisers, een moeder en haar dochter uit Ghana, tegen de afwijzing van hun aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op basis van twijfels over de authenticiteit van de gestelde huwelijksrelatie tussen eiseres en haar referent. De rechtbank stelt vast dat er voldoende indicatoren waren voor nader onderzoek, zoals tegenstrijdige verklaringen over belangrijke gebeurtenissen in hun leven, waaronder de eerste ontmoeting en de huwelijksdag. De rechtbank oordeelt dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat het huwelijk is aangegaan met als enig doel eiseres verblijf in Nederland te verschaffen. De rechtbank wijst erop dat van eiseres en referent verwacht mag worden dat zij over essentiële onderdelen van hun relatie eensluidend kunnen verklaren. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de aanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/2629

uitspraak van de meervoudige kamer van 8 februari 2023 in de zaak tussen

[eiseres] (eiseres) en [dochter] (haar dochter), uit Ghana, eisers

V-nummers: [V-nummer] en [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J. van Koesveld),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (verweerder)

(gemachtigde: mr. A.E.J. Maas).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van de aanvraag van eisers om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv).
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 28 augustus 2020 afgewezen. Met het besluit van 17 februari 2021 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Een tegen dit besluit gericht beroep is door deze rechtbank en zittingsplaats bij uitspraak van 27 juli 2021 [1] gegrond verklaard, waarbij het besluit van 17 februari 2021 is vernietigd.
Verweerder heeft vervolgens op 1 april 2022 een nieuw besluit genomen (het bestreden besluit), waarbij hij bij de afwijzing van de aanvraag is gebleven. Eisers hebben hiertegen beroep ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 6 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag om een mvv voor verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] (referent). Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
2. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eisers afgewezen, omdat hij van mening is dat eiseres en referent tegenstrijdige verklaringen over hun gestelde huwelijksrelatie hebben afgelegd, wat afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van die relatie. Op grond hiervan is verweerder van mening dat eiseres niet aan de gestelde voorwaarden voldoet en dat het huwelijk is aangegaan met als enig oogmerk om eiseres rechtmatig verblijf in Nederland te verschaffen.
Had verweerder voldoende aanleiding om nader onderzoek te doen?
4. Eiseres heeft aangevoerd dat er geen objectieve aanleiding is geweest om nader onderzoek te doen naar de aanvraag. Verweerder was daartoe niet bevoegd, gelet op artikel 5, tweede lid van de Gezinsherenigingsrichtlijn [2] . Referent heeft inderdaad in 2000 en 2009 in bewaring gezeten, maar dat was mede op basis van niet onderbouwde veronderstellingen van verweerder. Stellingen van verweerder dat er een vervalst paspoort was en dat het verblijf in Italië niet rechtmatig was, zijn nooit onderbouwd. Verweerder mag zich hierop nu niet baseren. Verder waren de persoonsgegevens van referent op het bedoelde paspoort hetzelfde als de gegevens op een later wel echt bevonden paspoort. Eiseres stelt dat bij verweerder sprake is van institutionele vooringenomenheid en discriminatoire prikkels, waardoor bij referent als Ghanees uit de [wijk] eerder is overgegaan tot nader onderzoek dan bij anderen.
5. Uit het bestreden besluit volgt dat verweerder het nader onderzoek heeft gebaseerd op artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank is van oordeel dat verweerder op grond van artikel 3:2 van de Awb bevoegd is om meer informatie te vergaren over het werkelijk bestaan van huwelijks- of gezinsleven of over de feitelijke achtergrond die tot het huwelijk heeft geleid. De rechtbank overweegt dat in artikel 5, tweede lid, tweede alinea, van de Gezinsherenigingsrichtlijn is bepaald dat lidstaten, om bewijs voor het bestaan van een gezinsband te verkrijgen, desgewenst gesprekken houden met de gezinshereniger en diens gezinsleden en ander onderzoek verrichten dat nodig wordt geacht. Uit de transponeringstabel in de Bijlage bij het “Besluit van 29 september 2004 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000” [3] blijkt dat artikel 5, tweede lid, tweede alinea, van de Gezinsherenigingsrichtlijn zijn weerslag vindt in de Nederlandse wetgeving, in artikel 3:2 van de Awb. Hiermee is er dus een wettelijke grondslag voor het doen van onderzoek naar de gezinsband tussen eiseres en referent.
6. De rechtbank stelt vast dat deze rechtbank en zittingsplaats in de uitspraak van 27 juli 2021 onder meer heeft geoordeeld dat de door verweerder genoemde indicatoren voldoende waren om een nader onderzoek te rechtvaardigen. In de richtsnoeren wordt genoemd dat ander (eerder) misbruik en fraude ter verkrijging van een verblijfsrecht een indicatie is, waardoor een vermoeden kan ontstaan dat sprake is van misbruik van de rechten zoals genoemd in de richtlijn. Op basis van de genoemde indicatoren heeft verweerder kunnen concluderen dat deze situatie hier mogelijk speelde. Verweerder heeft in het besluit ook voldoende gemotiveerd waarom er een gegrond vermoeden bestond dat sprake is van een schijnhuwelijk en dat dit de reden was om nader onderzoek te doen. De rechtbank heeft vervolgens wegens strijd met de hoorplicht aanleiding gevonden om het besluit van 17 februari 2021 te vernietigen.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is in de uitspraak van 27 juli 2021 de beroepsgrond over het niet bestaan van voldoende aanleiding om nader onderzoek te doen, niet ondubbelzinnig en zonder voorbehoud verworpen. In het kader van een nieuw te nemen beslissing op bezwaar zou er immers aanleiding kunnen bestaan om de indicatoren voor het doen van nader onderzoek opnieuw te beoordelen. Anders dan verweerder heeft aangevoerd is er dus in dit beroep geen belemmering om de beroepsgrond over het bestaan van voldoende aanleiding voor het doen van nader onderzoek te beoordelen.
8. Verweerder verwijst naar tegenstrijdigheden in de verklaringen van eiseres en referent die aanleiding hebben gegeven voor het doen van nader onderzoek. Daarnaast wijst verweerder op de zeer korte periode die volgens de afgelegde verklaringen ligt tussen het verbreken van de relatie tussen de referent en zijn voormalige partner en de lange periode die is gelegen tussen het verbreken van de relatie in februari 2016 en de inschrijving als woningzoekende per 1 september 2017.
9. Uit het bestreden besluit en het verhandelde ter zitting blijkt dat verweerder in de omstandigheden dat uit de inhoud van Whatsapp-gesprekken tussen eiseres en referent van augustus 2018 over de dochter van eiseres en over de ontmoeting van eiseres en referent in 2017, en in de omstandigheid dat de referent nog ingeschreven stond op het adres van zijn voormalige partner, terwijl gesteld is dat de relatie met eiseres op dat moment al begonnen was, aanleiding heeft gevonden voor het doen van nader onderzoek. Referent heeft immers verklaard in januari 2018 in Ghana te zijn geweest bij eiseres, om meer tijd met haar door te brengen en haar familie te leren kennen. Aangenomen mag worden dat referent toen ook de dochter van eiseres heeft ontmoet. In een Whatsapp-gesprek van 6 augustus 2018 schrijft eiseres ‘ [dochter] is the name of my daughter”, waarop referent reageert met “nice name”. Verweerder heeft daaruit mogen afleiden dat referent op dat moment nog niet eerder kennis had gemaakt met de dochter van eiseres. Voorts bestaan er verschillen tussen de verklaringen hoe eiseres en referent elkaar hebben leren kennen: in een Whatsapp-bericht van 8 augustus 2018 wordt door referent gesproken over een ontmoeting in februari 2018 bij de Kumasi mall, maar in een schriftelijke verklaring bij de vragenlijst voor verblijf bij partner, die bij de aanvraag van 5 september 2019 is overgelegd, is door referent een eerste ontmoeting op 4 februari 2017 genoemd, toen referent aan eiseres de weg vroeg.
10. Afgezien van de vraag of de inbewaringstellingen van referent in 2000 en 2009 aanleiding mochten zijn om nader onderzoek te doen heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in het bestaan van de in rechtsoverweging 9. genoemde tegenstrijdigheden aanleiding mogen zien voor het doen van nader onderzoek. Gelet op de genoemde tegenstrijdigheden kon immers bij verweerder twijfel over de authenticiteit van de gestelde huwelijksrelatie bestaan. De beroepsgrond slaagt niet.

Heeft verweerder de aanvraag op goede gronden afgewezen?

11. Verweerder heeft uit van elkaar verschillende verklaringen van de referent en van eiseres, die zijn afgelegd tijdens een zogenoemd simultaan gehoor, afgeleid dat sprake is van een huwelijk dat is aangegaan met als enig doel eiseres verblijf in Nederland te verschaffen. Verweerder wijst op de verklaringen van eiseres en referent die op een aantal relevante punten niet overeen komen, op het niet op de hoogte zijn van belangrijke aspecten uit elkaars leven en de summiere verklaringen over het huwelijk en de gebeurtenissen hieromheen.
12. Eiseres heeft hiertegen aangevoerd dat er inmiddels sprake is van een huwelijk van enkele jaren en dat in een dergelijke situatie verdenkingen tegen referent niet kunnen worden gehandhaafd. Verweerder heeft tijdens de hoorzitting in september 2021 alleen gevraagd naar gebeurtenissen uit 2017/2018 en niet naar meer recente gebeurtenissen. Dat eiseres en referent van elkaar afwijkende verklaringen hebben afgelegd is te verklaren doordat zij de door verweerder gestelde vragen anders hebben opgevat.
13. De rechtbank stelt vast dat eiseres en referent van elkaar afwijkende verklaringen hebben afgelegd. De rechtbank wijst hierbij met name op:
14. tegenstrijdige verklaringen over de volgorde van de gebeurtenissen op de gestelde trouwdag van eiseres en referent. Referent heeft verklaard dat hij vanuit zijn woning alleen naar het familiehuis is gegaan waar een traditioneel huwelijk plaatsvond. Vervolgens is elders een burgerlijk huwelijk gesloten en is daar het huwelijk door een pastoor ingezegend. Eiseres heeft echter verklaard dat referent haar met een getuige bij haar thuis heeft opgehaald, dat eerst een burgerlijk huwelijk is gesloten en vervolgens in het familiehuis een traditioneel huwelijk is gesloten en ingezegend door een pastoor;
.- de omstandigheid dat referent en eiseres elkaars getuigen niet kennen, terwijl dit wederzijdse familieleden zijn;
.- dat eiseres heeft verklaard dat het familiehoofd en broer van eiseres [A] bij de eerste ontmoeting van referent met de familie van eiseres aanwezig was, terwijl referent heeft verklaard dat dit niet het geval was en dat hij [A] nooit heeft ontmoet. Eiseres heeft verklaard dat die eerste ontmoeting bij referent thuis plaatsvond, referent heeft verklaard dat dit bij zijn zussen thuis was;
.-dat eiseres en referent niet kunnen verklaren wanneer eiseres is verhuisd naar de woning van referent en verschillende verklaringen hebben afgelegd over het aantal slaapkamers in die woning;
- de tegenstrijdige verklaringen over de gebeurtenissen van de laatste zondag voorafgaande aan de hoorzitting. Eiseres heeft daarover verklaard dat zij en haar dochter naar een kerk zijn gegaan en referent naar een andere kerk. Referent heeft echter verklaard dat zij nergens naartoe zijn gegaan en dat zij beiden niet naar de kerk gaan als referent in Ghana is.
14. Voor zover eiseres stelt dat de afwijkende antwoorden zijn veroorzaakt door een aantal voor meerdere uitleg vatbare vragen van verweerder, volgt de rechtbank dit niet. Uit het verslag van gehoor van 3 februari 2022 blijkt dat eiseres heeft verklaard dat in de woning twee slaapkamers zijn en de daarop gestelde vraag “Dus 2 slaapkamers en 1 woonkamer?” bevestigend heeft geantwoord. [4] Referent heeft verklaard dat in de woning 1 woonkamer, een keuken en 3 slaapkamers zijn. [5] Voorts blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de vraagstelling aan eiseres “Vandaag is donderdag. Kunt u terug naar het weekend voornamelijk naar zondag”, en “Was [dochter] ook thuis afgelopen zondag?” [6] , en uit de vraagstelling aan referent “Afgelopen zondag, was u met uw echtgenote thuis?” [7] dat verweerder heeft gevraagd om de gebeurtenissen van de laatste zondag te beschrijven, en niet van een zondag in het algemeen. Ook uit de door eiseres en referent op deze vragen gegeven antwoorden blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiseres in de veronderstelling heeft verkeerd dat er werd gevraagd naar de beschrijving van een zondag in het algemeen.
15. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder bij het nemen van het bestreden besluit teveel gewicht heeft toegekend aan gebeurtenissen uit het verleden. Deze gebeurtenissen betreffen immers essentiële onderdelen uit het leven van eiseres en referent, zoals onder meer het verloop van de eerste ontmoeting, de wederzijdse familie en het verloop van de huwelijksdag. De rechtbank is van oordeel dat van eiseres en referent verwacht mag worden dat zij over dergelijke gebeurtenissen eensluidend kunnen verklaren.
16. Voorts wijst de rechtbank naar hetgeen hierboven onder 8 en 9 is overwogen.
17. Voor zover eiseres zich beroept op de omstandigheid dat zij inmiddels is bevallen van een kind van referent en daarmee volgens haar vaststaat dat geen sprake is van een schijnrelatie, overweegt de rechtbank als volgt.
18. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [8] kunnen ook na afloop van de beroepstermijn nadere argumenten, nadere gegevens of nadere stukken ter onderbouwing van een eerdere beroepsgrond worden ingediend, tenzij dat in strijd is met de goede procesorde. In reguliere vreemdelingenzaken geldt verder het beginsel van de ex-tunctoetsing. Zo’n toetsing houdt in dat de bestuursrechter een besluit van een bestuursorgaan toetst aan de hand van (a) het toepasselijke recht zoals dat gold en (b) de relevante feiten die zich voordeden op het moment van het nemen van het bestreden besluit van het bestuursorgaan. Dat een document is opgemaakt op een later tijdstip dan dat moment, is daarbij niet bepalend. Als de feiten waarover dat document gaat zich voordeden op het moment van het nemen van dat besluit, ontstaat er geen strijd met de ex-tunctoetsing. In dit geval beroept eiseres zich op de geboorte van haar kind op 10 oktober 2022. Nu het bestreden besluit is genomen op 1 april 2022 ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder deze gebeurtenis, die dateert van na het bestreden besluit, (alsnog) bij het bestreden besluit zou hebben moeten betrekken.
19. Gelet op wat in de rechtsoverwegingen 13 tot en met 16 is overwogen heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat sprake is van een huwelijk dat is aangegaan met als enig doel eiseres verblijf in Nederland te verschaffen.
20. Eisers hebben gesteld dat bij verweerder sprake is van institutionele vooringenomenheid en discriminatoire prikkels, waardoor bij referent als Ghanees uit de [wijk] eerder is overgegaan tot nader onderzoek dan bij anderen. Eiseres hebben voor de juistheid van die stelling echter geen begin van bewijs geleverd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit van verweerder is ingegeven door institutionele vooringenomenheid en discriminatoire prikkels tegen de persoon van referent. Gelet op de stukken en het verhandelde op de zitting is de rechtbank van oordeel dat zowel de beoordeling van de indicatoren voor het doen van nader onderzoek als het nader onderzoek op zichzelf is ingegeven door een individuele toets van de relevante feiten en omstandigheden.

Conclusie en gevolgen

21. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat eiseres en referent het bestaan van een duurzame en exclusieve relatie niet aannemelijk hebben gemaakt. Verweerder heeft daarom terecht de aanvraag om een mvv afgewezen en die afwijzing in het bestreden besluit gehandhaafd. Het beroep is ongegrond.
22. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, voorzitter, en mr. J.J. Catsburg en
mr. M. den Heijer, leden van de meervoudige kamer, in aanwezigheid van
mr.P. Bruins-Langedijk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 februari 2023.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Voluit: Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging.
3.Voluit: Besluit van 29 september 2004 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met de implementatie van de Richtlijn 2003/86/EG van de Raad van 22 september 2003 inzake het recht op gezinshereniging (Pb EG L 251) en enkele andere onderwerpen betreffende gezinshereniging, gezinsvorming en openbare orde (Staatsblad 2004, 496).
4.Pagina 3.
5.Pagina 18.
6.Pagina 6.
7.Pagina 20.
8.Bijvoorbeeld de uitspraak van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:379.