ECLI:NL:RBDHA:2023:21857

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
C/09/655035 / FA RK 23-7337
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen inzake kinderalimentatie en partneralimentatie met toepassing van Japans recht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 november 2023 een beschikking gegeven in het kader van voorlopige voorzieningen met betrekking tot kinderalimentatie en partneralimentatie. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.M. van Maanen, heeft verzocht om een voorlopige kinderalimentatie van € 2.880,- per maand per kind en een partneralimentatie van € 3.000,- per maand, beide met ingang van 1 september 2023. De man, vertegenwoordigd door mr. D.J.I. Kroezen, heeft verweer gevoerd en verzocht om de vrouw te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide partijen de Nederlandse nationaliteit hebben, wat de rechtsmacht van de Nederlandse rechter bevestigt, ondanks de bewering van de man dat zij geen band met Nederland hebben.

De rechtbank heeft vervolgens de toepasselijkheid van Japans recht overwogen, aangezien beide partijen dit recht hebben ingeroepen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man voorlopig € 1.692,- per maand, oftewel € 846,- per maand per kind, aan de vrouw moet betalen als kinderalimentatie, met ingang van 11 oktober 2023. De rechtbank heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld op € 3.000,- per maand, waarbij rekening is gehouden met de inkomens van beide partijen. De verzoeken van de vrouw voor partneralimentatie zijn afgewezen, omdat zij in Japan een voldoende inkomen heeft om in haar eigen behoefte te voorzien. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, gezien de aard van de procedure.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 23-7337
Zaaknummer: C/09/655035
Datum beschikking: 22 november 2023

Voorlopige voorzieningen

Beschikking op het op 11 oktober 2023 ingekomen verzoek van:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende te [land 1] ,
advocaat: mr. M.M. van Maanen te Amsterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de man] ,

de man,
wonende te [land 2] ,
advocaat: mr. D.J.I. Kroezen te Amsterdam.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het F9-formulier van 26 oktober 2023 met bijlage, van de vrouw;
  • het verweerschrift.
Op 8 november 2023 is de zaak ter zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- de vrouw (door middel van een videoverbinding), bijgestaan door mr. S. Maachi
namens haar advocaat en de tolk M. Saman;
- de man (door middel van een videoverbinding), bijgestaan door zijn advocaat en de
tolk S. Singh.
Van de zijde van de man zijn pleitnotities overgelegd.

Feiten

- Partijen zijn met elkaar gehuwd op [datum] 2017 te [plaatsnaam] ( [regio] , India).
- Zij zijn de ouders van de volgende nog minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] ( [minderjarige 1] ), geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] , India,
- [minderjarige 2] ( [minderjarige 2] ), geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] , India.
- De kinderen verblijven bij de vrouw.
- Blijkens de uittreksels uit de Basisregistratie Personen (BRP) hebben de man en de vrouw beiden in ieder geval de Nederlandse nationaliteit.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw strekt ertoe dat:
- een door de man aan de vrouw te betalen voorlopige kinderalimentatie van € 2.880,- per maand per kind wordt vastgesteld, te verhogen met het bedrag van iedere uitkering die hem op grond van geldende wetten of regelingen ten behoeve van de kinderen kan of zal worden verleend, met ingang van 1 september 2023, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- een door de man aan de vrouw te betalen voorlopige partneralimentatie van
€ 3.000,- per maand wordt vastgesteld, met ingang van 1 september 2023, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert verweer, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Daarnaast verzoekt de man om de vrouw te veroordelen in de proceskosten van de man.

Beoordeling

Voorlopige kinderalimentatie
Rechtsmacht
Ten aanzien van de rechtsmacht voert de man aan dat de rechtbank niet bevoegd is om te beslissen op de verzoeken van de vrouw. Beide partijen hebben weliswaar de Nederlandse nationaliteit, maar zij hebben deze Nederlandse nationaliteit alleen uit praktische overwegingen aangenomen. Zij hebben geen band met Nederland, aldus de man.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 3 sub b van de EU-verordening Brussel II-ter (nr. 2019/1111, hierna: Brussel II-ter) komt de Nederlandse rechter met betrekking tot het verzoek tot
echtscheidingrechtsmacht toe, omdat beide partijen de Nederlandse nationaliteit hebben. Uit de toelichting bij dit artikel blijkt dat geen effectiviteitstoets wordt toegepast. Het enkele bezit van de formele nationaliteit is voldoende. Op grond van artikel 3 sub c van de Alimentatieverordening heeft de rechter die rechtsmacht heeft met betrekking tot het echtscheidingsverzoek ook rechtsmacht met betrekking tot het verzoek tot (kinder)alimentatie. De Nederlandse rechter heeft dus rechtsmacht in deze zaak.
Het argument van de man dat sprake is van kinderontvoering maakt dat niet anders. Het gaat immers niet om de verblijfplaats van de kinderen, maar om de nationaliteit van de ouders.
Toepasselijk recht
De man en de vrouw hebben zich beiden op het standpunt gesteld dat Japans recht van toepassing is.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 15 van de Alimentatieverordening in samenhang met artikel 3 van het Haags alimentatieprotocol van 23 november 2007 is op het verzoek tot kinderalimentatie van toepassing het recht waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft. Nu de kinderen in Japan verblijven, is Japans recht van toepassing. Ook als sprake is van kinderontvoering, zoals door de man wordt gesteld, vormt dat geen beletsel voor het verkrijgen van een (nieuwe) gewone verblijfplaats in de zin van art. 3 lid 2 Haags alimentatieprotocol 2007, zo volgt uit de uitspraak van het Europees Hof met nummer ECLI:EU:C:2022:37,165
Ontvankelijkheid
De man voert aan dat de vrouw niet-ontvankelijk is in haar verzoek tot vaststelling van een kinderalimentatie, omdat de vrouw in de bodemprocedure haar verzoek tot kinderalimentatie heeft ingetrokken.
De rechtbank ziet hierin geen reden om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren. Hoewel de advocaat van de vrouw ter zitting heeft aangegeven dat het verzoek tot kinderalimentatie formeel is ingetrokken, heeft zij ook uitgelegd dat dit te maken heeft met procedures in het buitenland en dat zij de verzoeken nog zal aanvullen, omdat het wel de bedoeling is dat er ook in de bodemprocedure over de kinderalimentatie wordt beslist. De rechtbank zal de vrouw daarom ontvangen in haar verzoek en overigens ook omdat – ook zonder alimentatieverzoek in de bodemprocedure – het gaat om de vraag of er gedurende de duur van de echtscheidingsprocedure behoefte is aan een bijdrage voor de kinderen.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw verzoekt te bepalen dat de man aan haar een kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] dient te betalen van € 2.880,- per kind per maand.
Artikel 877 lid 1 van het Japans Burgerlijk Wetboek BW luidt (in Engelse vertaling) als volgt:
“Lineal blood relatives and siblings have a duty to support one another”. Uit die bepaling is af te leiden dat de ouders beiden een onderhoudsverplichting hebben jegens hun kinderen.
Artikel 879 luidt:
“If no agreement between the parties is reached with respect to the extent and form of support or if discussions toward such an agreement cannot be held, the family court determines this in consideration of the needs of the person entitled to support, the financial capacity of the person under a duty to give support, and all other circumstances.”Het Japanse recht is dus in zoverre vergelijkbaar met het Nederlandse recht dat de kinderalimentatie ook naar Japans recht wordt vastgesteld, rekening houdend met de behoefte van de onderhoudsgerechtigde, de draagkracht van de onderhoudsplichtige en met alle andere omstandigheden.
De man voert aan dat hij niet gehouden kan worden om een bijdrage voor de kinderen te betalen, omdat de man geen invloed heeft gehad op de keuze van de vrouw om met de kinderen in Japan te gaan wonen. De man heeft daar juist alleen maar last van gehad, omdat hij hierdoor hoge kosten heeft moeten maken om de kinderen te zien. Deze gevolgen dienen daarom voor rekening van de vrouw te komen, aldus de man.
De rechtbank overweegt dat zij in deze voorlopige voorzieningen procedure geen inhoudelijk oordeel kan en zal geven over de vraag of sprake is van kinderontvoering. Indien dat relevant mocht zijn, kan dat eventueel in de bodemprocedure worden uitgezocht. In deze procedure kijkt de rechtbank naar de feitelijke situatie. De feitelijke situatie is zo dat de kinderen in Japan verblijven en dat er kosten worden gemaakt voor de kinderen. De man is mede draagplichtig is voor de kinderen, ongeacht waar zij wonen. Naar het oordeel van de rechtbank is er daarom grond de onderlinge draagplicht van de ouders voor de kosten van de kinderen voorlopig vast te stellen. Bij de beoordeling van de behoefte en de draagkracht, zoals hierna te bespreken, kan wel rekening worden gehouden met het feit dat de man stelt niet te hebben ingestemd met het verblijf van de kinderen in Japan.
Behoefte van de kinderen
Tussen partijen is in geschil wat de behoefte van de kinderen is. De vrouw gaat voor de behoefte uit van de kosten die zij maandelijks heeft voor de kinderen. Zij stelt die kosten op een totaalbedrag van € 12.600,- oftewel € 6.300,- per kind per maand. Dit betreft kosten voor de preschool, de babysitter en overige kosten, waaronder boodschappen, kleding en verzekeringen. De vrouw vindt dat de man 60% van deze kosten moet dragen. De vrouw voert aan dat zij de kinderen naar een privé preschool stuurt, omdat de kinderen niet naar een (goedkopere) openbare Japanse school kunnen, omdat zowel de vrouw als de kinderen geen Japans spreken. Ook de kosten voor de babysitter zijn hoog, omdat het in Japan heel moeilijk is om een babysitter te vinden die Engels spreekt. Partijen vinden allebei een goede educatie heel belangrijk, zodat zij ook samen de kosten moeten delen, aldus de vrouw.
De man betwist de hoge schoolkosten en de kosten van de babysitter. De man heeft in de brochure van de werkgever van de vrouw gelezen dat de werkgever een deel van de schoolkosten van een “private school” vergoedt als de kinderen niet naar een Japanse school kunnen. De vrouw heeft bovendien niet aangetoond dat het noodzakelijk is om een fulltime babysitter in huis te hebben.
De rechtbank zal voor de behoefte van de kinderen niet uitgaan van de door de vrouw gestelde kosten. De man heeft deze kosten immers gemotiveerd betwist en de rechtbank heeft onvoldoende inzicht gekregen in de noodzaak van deze kosten. De levensstandaard in Japan is vergelijkbaar met de levensstandaard in Nederland. De rechtbank zal de behoefte daarom berekenen aan de hand van het Nederlandse rekenmodel waarbij de behoefte wordt vastgesteld aan de hand van het netto besteedbaar inkomen (NBI) van ieder van partijen tijdens het huwelijk.
Nu de man in India werkzaam is, zal de rechtbank uitgaan van een nettoloon. Uit het door de man als productie 11 overgelegde overzicht blijkt dat de man een nettoloon heeft van
€6.934,-. Daarbij is rekening gehouden met zowel zijn loon uit arbeid als zijn inkomsten uit verhuur en de door de man verschuldigde belastingen. De vrouw heeft dit inkomen niet weersproken.
Nu de vrouw in Japan werkzaam is, zal de rechtbank ook voor de vrouw uitgaan van haar netto inkomen. Uit de door de vrouw overgelegde loonstroken van juni, juli en augustus 2023 blijkt dat zij een gemiddeld inkomen heeft van ca. 710.000 yen netto per maand. Omgerekend is dat ca. € 4.395,- per maand. Daarnaast heeft de vrouw € 968,- netto aan huurinkomsten, zoals blijkt uit de door de man overgelegde en door de vrouw niet betwiste productie 12. Op haar inkomen is ook belasting in mindering gebracht. Haar totale netto inkomsten bedraagt dus € 4.395,- + € 968,- = € 5.363,-. De rechtbank zal geen rekening houden met door de man gestelde bonussen en andere vergoedingen, nu de vrouw gemotiveerd heeft betwist dat zij dergelijke extra bedragen ontvangt. De man heeft zijn stellingen op dit punt, in het licht van de betwisting door de vrouw onvoldoende onderbouwd.
Het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) van partijen bedraagt dus € 12.297,- per maand (€ 6.934,-
+€ 5.363,-).
De rechtbank ziet geen reden om het NBGI te maximeren tot € 6.000,- gelet op de hoge welstand die partijen gewend waren. Op basis van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen leidt het voorgaande tot een behoefte van doorgerekend (afgerond) € 3.000,- per maand voor de kinderen. De rechtbank zal de behoefte daarom vaststellen op € 3.000,- voor de beide kinderen.
Om te beoordelen in welke verhouding deze behoefte van de kinderen tussen partijen moet worden verdeeld, kijkt de rechtbank naar de verhouding tussen de inkomens van beide partijen.
Het NBGI bedraagt gezamenlijk € 12.297,- per maand. De rechtbank zal een berekening maken waarbij de behoefte van de kinderen naar rato van ieders netto inkomen zal worden verdeeld. Hiervoor gebruikt de rechtbank de formule: ieders netto inkomen gedeeld door het totale netto inkomen vermenigvuldigd met de behoefte.
Het aandeel van de man bedraagt: € 6.934,- / € 12.297,- x € 3.000,- = € 1.692,-
Het aandeel van de vrouw bedraagt: € 5.363,- / € 12.297,- x € 3.000,- =
€ 1.308,-
samen € 3.000,-
Van de totale behoefte van de kinderen komt dus een gedeelte van € 1.692,- per maand, wat neerkomt op € 846,- per maand per kind voor rekening van de man. Een gedeelte van
€ 1.308,- per maand, wat neerkomt op € 654,- per maand per kind komt voor rekening van de vrouw.
Van de man kan worden verlangd dat hij voorlopig genoemd deel van de kosten van de kinderen draagt. De man stelt weliswaar dat de bijdrage voor hem zwaarder drukt, omdat hij de hoge kosten die de vrouw in Japan maakt, moet verdienen met zijn loon in India, maar een en ander is verdisconteerd in de berekening van de draagkracht van de man, op basis waarvan zijn aandeel in de kosten is berekend.
Ingangsdatum
De rechtbank zal de ingangsdatum vaststellen de datum van de indiening van het verzoek, omdat de man vanaf die datum rekening heeft kunnen houden met de verplichting om kinderalimentatie te voldoen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bepalen dat de man met ingang van 11 oktober 2023 een bedrag van € 1.692,- per maand, oftewel € 846,- per maand per kind aan de vrouw moet betalen. Hoewel het de man uiteraard vrij staat om ook andere kosten voor de kinderen te dragen, zoals hij nu ook al doet, betreft dit bedrag in beginsel het totale aandeel in de kosten voor de kinderen dat de man moet dragen.
Voorlopige partneralimentatie
Rechtsmacht
Zoals hiervoor reeds in het kader van de kinderalimentatie is overwogen komt de Nederlandse rechter ook ten aanzien van het verzoek tot partneralimentatie rechtsmacht toe op grond van artikel 3 sub b Brussel II-ter in samenhang met artikel 3 sub c van de Alimentatieverordening.
Toepasselijk recht
De man en de vrouw hebben zich beiden op het standpunt gesteld dat Japans recht van toepassing is.
Op grond van artikel 15 van de Alimentatieverordening juncto artikel 3 van het Haags alimentatieprotocol 2007 is op het verzoek tot kinderalimentatie van toepassing het recht waar de onderhoudsgerechtigde zijn gewone verblijfplaats heeft. Nu de vrouw in Japan verblijft, is Japans recht van toepassing.
Inhoudelijke beoordeling
De vrouw stelt dat zij behoefte heeft aan een bijdrage van de man van € 3.000,- omdat zij onvoldoende inkomsten heeft om in haar eigen levensonderhoud te voorzien en zij deze in redelijkheid ook niet kan verwerven. Zij heeft immers fulltime de zorg voor de kinderen. De vrouw heeft wel eigen inkomsten, maar gelet op de mate van welstand die partijen de laatste jaren van hun huwelijk hebben gekend en het daaraan gerelateerde bestedingspatroon van de vrouw, heeft zij behoefte aan een partneralimentatie van de man.
De man heeft de behoefte van de vrouw aan een bijdrage betwist. De man stelt primair dat de vrouw haar verzoek onvoldoende heeft onderbouwd. Subsidiair voert de man aan dat de vrouw hem zodanig onheus heeft bejegend dat van hem niet kan worden verwacht dat hij een bijdrage voldoet. Het was haar eigen keuze om in Japan te gaan wonen, zodat de gevolgen voor haar rekening moeten komen. Bovendien heeft de vrouw door alle opvang voor de kinderen de mogelijkheid om meer gaan werken, aldus de man.
De rechtbank stelt voorop dat het Japanse recht de verplichting tot betaling van partneralimentatie na ontbinding van het huwelijk zoals die in de Nederlandse wet is vastgelegd niet lijkt te kennen. Dat neemt niet weg dat bij wijze van voorlopige voorziening, voor de periode waarop partijen nog gehuwd zijn, een voorlopige onderhoudsverplichting kan worden vastgelegd. Ook naar Japans recht zijn partijen gedurende het huwelijk immers onderhoudsplichtig jegens elkaar.
In dit geval ziet de rechtbank echter geen aanleiding om een door de man aan de vrouw te betalen bijdrage vast te stellen. De vrouw woont immers al een jaar in Japan en geniet daar een wezenlijk inkomen. Zij is het afgelopen jaar kennelijk in staat geweest om met dat inkomen te voorzien in haar behoefte. Dat de vrouw gedurende de echtscheidingsprocedure niet in staat is in haar eigen behoefte te voorzien zonder dat de man daarin bijdraagt, is dan ook niet gebleken. De rechtbank het verzoek tot partneralimentatie afwijzen.
Proceskosten
De man verzoekt de vrouw te veroordelen in de proceskosten van de man, omdat de vrouw rauwelijks een verzoek heeft ingediend dat niet beantwoordt aan de stel- en motiveringsplicht. De vrouw is lichtvaardig en onnodig tot deze procedure overgegaan, aldus de man.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de vrouw te veroordelen in de proceskosten van de man. De vrouw heeft een gerechtvaardigd belang bij het voeren van de procedure. Omdat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 11 oktober 2023 voorlopig een kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] , India,
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] , India,
van € 846,- per maand per kind zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A. Emmens, rechter, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. F.M. Schreuder als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 22 november 2023.