ECLI:NL:RBDHA:2023:21854

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2023
Publicatiedatum
15 februari 2024
Zaaknummer
23/2435 V
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in grensoverschrijdende rechtsbijstandzaken

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 29 september 2023 uitspraak gedaan over het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 1 juni 2023, waarin zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant had een verzoek ingediend bij de verweerder om namens hem bij de Centrale autoriteit of de Amtsgerichten in Duitsland nakoming van de Richtlijn te vragen. De verweerder weigerde dit verzoek, wat leidde tot bezwaar en een beroep niet tijdig beslissen. De rechtbank oordeelde dat de mededeling van de verweerder geen besluit was, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.

In het verzet betoogde de opposant dat de rechtbank Den Haag onbevoegd was, omdat hij in Deventer woont en de rechtbank Gelderland volgens hem bevoegd zou zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat zij bevoegd is om zaken over grensoverschrijdende rechtsbijstand te behandelen, zoals eerder is vastgesteld in andere uitspraken. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om anders te oordelen dan in de eerdere uitspraak van 1 juni 2023.

De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/2435 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 september 2023 op het verzet van

[opposant] , te [woonplaats] , opposant.

Procesverloop

1.1.
Opposant heeft bij verweerder een verzoek gedaan om namens hem bij de Centrale autoriteit dan wel bij de Amtsgerichten in Duitsland nakoming van de Richtlijn [1] te vragen.
1.2.
Met de brief van 19 augustus 2021 heeft verweerder aan opposant medegedeeld dat geen van de door opposant verzochte werkzaamheden zullen worden verricht, omdat dit niet tot de werkzaamheden van verweerder behoord.
1.3.
Opposant heeft tegen deze brief bezwaar gemaakt en een beroep niet tijdig beslissen ingesteld.
1.4.
Bij uitspraak van 1 juni 2023 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.5.
Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan.
1.6.
De rechtbank heeft het verzoek op 18 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft opposant deelgenomen.

Overwegingen

2. De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk geacht. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat de mededeling van een medewerker van verweerder dat er geen gevolg zal worden gegeven aan het verzoek van eiser om namens hem bij de Duitse autoriteiten nakoming van de Richtlijn af te dwingen, geen besluit is.
3. In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of in de buiten-zittinguitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat het beroep niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
4. Opposant voert tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat de rechtbank Den Haag in deze zaak onbevoegd is. Bij aanvragen door een natuurlijk persoon is de woonplaats van de indiener bepalend voor de vraag welke rechtbank bevoegd is. Opposant woont in Deventer, deze plaats is gelegen in her ressort Arnhem-Leeuwarden. De rechtbank Gelderland is in dit geval dan ook onbevoegd. Opposant stelt dat de rechtbank Den Haag de zaak had moeten doorsturen.
5. In wat opposant heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 1 juni 2023. In eerdere uitspraken [2] is al bepaald dat de rechtbank Den Haag bevoegd is om zaken over grensoverschrijdende rechtsbijstand in behandeling te nemen. Voordat de centralisatie van de raden voor rechtsbijstand plaatsvond werd een aanvraag zoals opposant heeft gedaan ingediend bij de Raad voor Rechtsbijstand ’s-Gravenhage. [3] Gelet op een uitspraak van de hoogste bestuursrechter [4] is deze rechtbank daarom bevoegd over het beroep te oordelen.
6. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de uitspraak van 1 juni 2023 in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaard het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.T. van Bruggen, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Richtlijn 2003/8/EG (hierna: Richtlijn).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 april 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:3611.
3.Artikel 23i, vijfde lid, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb).
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 2 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:547.