ECLI:NL:RBDHA:2023:21823

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2023
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
AWB - 22 _ 650
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep inzake dwangsom en immateriële schadevergoeding

In deze zaak heeft eiseres, een BV gevestigd te [vestigingsplaats], beroep ingesteld tegen de heffingsambtenaar van de gemeente Leidschendam-Voorburg. De rechtbank Den Haag heeft op 19 december 2023 uitspraak gedaan in een meervoudige kamer. Eiseres had verzocht om een beschikking tot vaststelling van de wettelijke rente over een eerder toegekende dwangsom. De heffingsambtenaar heeft op 18 november 2020 vastgesteld dat eiseres recht had op een dwangsom van € 1.442, te vermeerderen met wettelijke rente. Eiseres heeft echter geen recht op een dwangsom, omdat de heffingsambtenaar tijdig heeft gereageerd op de ingebrekestelling van eiseres. De rechtbank heeft geoordeeld dat de e-mail van de heffingsambtenaar als een uitspraak op bezwaar kan worden aangemerkt, maar dat deze geen rechtsgevolg heeft, omdat de dwangsom al eerder was vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen, omdat de vergoeding niet aan eiseres zelf toekomt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 22/650

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 december 2023 in de zaak tussen

[eiseres] BV, gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.M. Vrolijk),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Leidschendam-Voorburg, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 10 mei 2021 verzocht om een beschikking vaststelling van de wettelijke rente over de toekenning van een dwangsom (de beschikking).
Bij brief van 26 augustus 2021 is verweerder in gebreke gesteld wegens het uitblijven van de beschikking.
Op 13 september 2021 heeft verweerder een brief aan eiseres verzonden.
Eiseres heeft op 25 oktober 2021 tegen deze brief bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft per e-mail van 14 december 2021 op voornoemd bezwaar van eiseres gereageerd.
Eiseres heeft tegen voornoemde e-mail beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2023.
Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] , [naam 2] , mr. S. Alkuhaili en
[naam 3] .

Overwegingen

Feiten
1. Naar aanleiding van een (eerdere) ingebrekestelling van eiseres heeft verweerder op 18 november 2020 bij beschikking vastgesteld dat eiseres recht heeft op een dwangsom van € 1.442, te vermeerderen met de wettelijke rente van 2% berekend vanaf 16 april 2020.
2. Verweerder heeft op 20 maart 2021 de dwangsom van € 1.442 en de daarover te vermeerderen wettelijke rente van € 138,58 uitbetaald.
3. Op 10 mei 2021 heeft eiseres verweerder verzocht om de beschikking.
4. Met dagtekening 26 augustus 2021, welke verweerder heeft ontvangen op
30 augustus 2021, heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld (de ingebrekestelling) wegens het uitblijven van de beschikking.
5. Met dagtekening 13 september 2021 heeft verweerder een brief aan eiseres verstuurd (de brief). Hierin is onder meer opgenomen dat geen dwangsom zal worden verstrekt.
6. Eiseres heeft op 25 oktober 2021 tegen de brief bezwaar gemaakt (het bezwaar). Verweerder heeft vervolgens per e-mail van 14 december 2021 (de e-mail) op voornoemd bezwaar van eiseres gereageerd.
7. Eiseres heeft de e-mail aangemerkt als een uitspraak op bezwaar en daartegen beroep ingesteld.
Geschil
8. In geschil is of verweerder aan eiseres een dwangsom verschuldigd is. Voorts is in geschil of de hoorplicht is geschonden.
9. Eiseres stelt zich op het standpunt dat er meer dan 14 dagen zijn verstreken tussen de dagtekening van de ingebrekestelling en de brief. Daarom is er een dwangsom verbeurd. Eiseres stelt daarnaast dat zij in bezwaar niet is gehoord, terwijl ze daarom wel had verzocht. Eiseres verzoekt dan ook om terugwijzing wegens schending van de hoorplicht.
10. Verweerder heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van het beroep, nu de dwangsom bij beschikking is vastgesteld op 18 november 2020 en eiseres pas op
25 januari 2022 beroep heeft ingesteld. Verweerder heeft daarnaast de stellingen van eiseres gemotiveerd betwist.
Beoordeling van het geschil
11. In artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is opgenomen dat onder een besluit wordt verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Om aan deze definitie te voldoen moet sprake zijn van een beoogd rechtsgevolg. Een besluit brengt een wijziging in de rechten en plichten van één of meer betrokkenen.
12. Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen. [1] Voordat beroep kan worden ingesteld, moet eerst bezwaar worden gemaakt. [2]
13. De rechtbank merkt, in overeenstemming met het standpunt van eiseres, de e-mail aan als een uitspraak op bezwaar. Weliswaar is de uitspraak op bezwaar niet in de vorm zoals hij behoort te zijn, maar wel een met een op een rechtsgevolg gericht beoogd besluit. Verweerder heeft in de e-mail beoogd gemotiveerd mede te delen dat het bezwaar van eiseres (kennelijk) niet-ontvankelijk is. In zoverre is eiseres ontvankelijk in haar beroep.
14. De uitspraak op bezwaar van verweerder dat het bezwaar van eiseres (kennelijk) niet-ontvankelijk is, omdat de brief geen besluit is, acht de rechtbank rechtens juist. In de brief wordt geen rechtsgevolg vastgesteld, deze is louter informatief. Het rechtsgevolg - zijnde de toekenning van de dwangsom met wettelijke rente van 2% vanaf 16 april 2020 - is immers al vastgesteld bij besluit van 18 november 2020. Op 18 november 2020 heeft eiseres al duidelijkheid verkregen over de wettelijke rente, nu het gehanteerde rentepercentage, het bedrag waarover de rente is verschuldigd en de periode waar de rente over wordt berekend, aan haar bekend is gemaakt. Het gevolg is dat er tegen de brief geen bezwaar openstaat [3] .
15. Van het horen in bezwaar mag worden afgezien indien sprake is van een kennelijk niet-ontvankelijk bezwaar. [4] Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft verweerder mogen afzien van het horen in de bezwaarfase. Van schending van de hoorplicht is dan ook geen sprake.
Dwangsom
16. Op grond van artikel 4:17, derde lid, Awb is de eerste dag waarover een dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. Eiseres heeft bij brief van 26 augustus 2021 verweerder in gebreke gesteld en verweerder heeft de ingebrekestelling op 30 augustus 2021 ontvangen. De termijn van twee weken om alsnog te beslissen, vangt aan op de dag na die waarop de ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. De termijn is dus aangevangen op 31 augustus 2020 en verweerder had dus uiterlijk op 14 september 2021, op de aanvraag - wat daar verder ook van zij - moeten beslissen. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder op 13 september 2021 op de aanvraag heeft gereageerd, derhalve is geen dwangsom verschuldigd.
17. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Immateriële schadevergoeding
18. Eiseres heeft ter zitting verzocht om vergoeding van immateriële schade omdat de redelijke termijn is overschreden. Het bezwaarschrift is op 25 oktober 2021 door verweerder ontvangen. Daarmee is ten tijde van het doen van deze uitspraak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met (naar boven afgerond) twee maanden. Eiseres heeft daarom in beginsel recht op een vergoeding ter compensatie voor de spanning en frustratie als gevolg van de lange duur van de procedure. Op grond van de machtiging van de gemachtigde zal deze vergoeding echter toekomen aan de gemachtigde van eiseres en niet aan eiseres zelf, zodat het toekennen van de vergoeding voor eiseres geen compensatie vormt. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om te volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden en geen compensatie in de vorm van schadevergoeding toe te kennen. [5]
Proceskosten
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Dirks, voorzitter, mr. A.D. van Riel,
mr. D.M. Drok, leden, in aanwezigheid van mr. J. van Kempen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2023.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Artikel 8:1, eerste lid, van de Awb.
2.Artikel 7:1, eerste lid, van de Awb.
3.Artikel 8:1 jo artikel 7:1 Awb.
4.Artikel 7:3, aanhef en onder a, Awb
5.Gerechtshof Den Haag 13 juli 2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:1451.