Overwegingen
1. Naar aanleiding van een (eerdere) ingebrekestelling van eiseres heeft verweerder op 18 november 2020 bij beschikking vastgesteld dat eiseres recht heeft op een dwangsom van € 1.442, te vermeerderen met de wettelijke rente van 2% berekend vanaf 16 april 2020.
2. Verweerder heeft op 20 maart 2021 de dwangsom van € 1.442 en de daarover te vermeerderen wettelijke rente van € 138,58 uitbetaald.
3. Op 10 mei 2021 heeft eiseres verweerder verzocht om de beschikking.
4. Met dagtekening 26 augustus 2021, welke verweerder heeft ontvangen op
30 augustus 2021, heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld (de ingebrekestelling) wegens het uitblijven van de beschikking.
5. Met dagtekening 13 september 2021 heeft verweerder een brief aan eiseres verstuurd (de brief). Hierin is onder meer opgenomen dat geen dwangsom zal worden verstrekt.
6. Eiseres heeft op 25 oktober 2021 tegen de brief bezwaar gemaakt (het bezwaar). Verweerder heeft vervolgens per e-mail van 14 december 2021 (de e-mail) op voornoemd bezwaar van eiseres gereageerd.
7. Eiseres heeft de e-mail aangemerkt als een uitspraak op bezwaar en daartegen beroep ingesteld.
8. In geschil is of verweerder aan eiseres een dwangsom verschuldigd is. Voorts is in geschil of de hoorplicht is geschonden.
9. Eiseres stelt zich op het standpunt dat er meer dan 14 dagen zijn verstreken tussen de dagtekening van de ingebrekestelling en de brief. Daarom is er een dwangsom verbeurd. Eiseres stelt daarnaast dat zij in bezwaar niet is gehoord, terwijl ze daarom wel had verzocht. Eiseres verzoekt dan ook om terugwijzing wegens schending van de hoorplicht.
10. Verweerder heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van het beroep, nu de dwangsom bij beschikking is vastgesteld op 18 november 2020 en eiseres pas op
25 januari 2022 beroep heeft ingesteld. Verweerder heeft daarnaast de stellingen van eiseres gemotiveerd betwist.
Beoordeling van het geschil
11. In artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is opgenomen dat onder een besluit wordt verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Om aan deze definitie te voldoen moet sprake zijn van een beoogd rechtsgevolg. Een besluit brengt een wijziging in de rechten en plichten van één of meer betrokkenen.
12. Een belanghebbende kan tegen een besluit beroep instellen.Voordat beroep kan worden ingesteld, moet eerst bezwaar worden gemaakt.
13. De rechtbank merkt, in overeenstemming met het standpunt van eiseres, de e-mail aan als een uitspraak op bezwaar. Weliswaar is de uitspraak op bezwaar niet in de vorm zoals hij behoort te zijn, maar wel een met een op een rechtsgevolg gericht beoogd besluit. Verweerder heeft in de e-mail beoogd gemotiveerd mede te delen dat het bezwaar van eiseres (kennelijk) niet-ontvankelijk is. In zoverre is eiseres ontvankelijk in haar beroep.
14. De uitspraak op bezwaar van verweerder dat het bezwaar van eiseres (kennelijk) niet-ontvankelijk is, omdat de brief geen besluit is, acht de rechtbank rechtens juist. In de brief wordt geen rechtsgevolg vastgesteld, deze is louter informatief. Het rechtsgevolg - zijnde de toekenning van de dwangsom met wettelijke rente van 2% vanaf 16 april 2020 - is immers al vastgesteld bij besluit van 18 november 2020. Op 18 november 2020 heeft eiseres al duidelijkheid verkregen over de wettelijke rente, nu het gehanteerde rentepercentage, het bedrag waarover de rente is verschuldigd en de periode waar de rente over wordt berekend, aan haar bekend is gemaakt. Het gevolg is dat er tegen de brief geen bezwaar openstaat.
15. Van het horen in bezwaar mag worden afgezien indien sprake is van een kennelijk niet-ontvankelijk bezwaar.Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft verweerder mogen afzien van het horen in de bezwaarfase. Van schending van de hoorplicht is dan ook geen sprake.
16. Op grond van artikel 4:17, derde lid, Awb is de eerste dag waarover een dwangsom verschuldigd is, de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. Eiseres heeft bij brief van 26 augustus 2021 verweerder in gebreke gesteld en verweerder heeft de ingebrekestelling op 30 augustus 2021 ontvangen. De termijn van twee weken om alsnog te beslissen, vangt aan op de dag na die waarop de ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen. De termijn is dus aangevangen op 31 augustus 2020 en verweerder had dus uiterlijk op 14 september 2021, op de aanvraag - wat daar verder ook van zij - moeten beslissen. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder op 13 september 2021 op de aanvraag heeft gereageerd, derhalve is geen dwangsom verschuldigd.
17. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Immateriële schadevergoeding
18. Eiseres heeft ter zitting verzocht om vergoeding van immateriële schade omdat de redelijke termijn is overschreden. Het bezwaarschrift is op 25 oktober 2021 door verweerder ontvangen. Daarmee is ten tijde van het doen van deze uitspraak sprake van een overschrijding van de redelijke termijn met (naar boven afgerond) twee maanden. Eiseres heeft daarom in beginsel recht op een vergoeding ter compensatie voor de spanning en frustratie als gevolg van de lange duur van de procedure. Op grond van de machtiging van de gemachtigde zal deze vergoeding echter toekomen aan de gemachtigde van eiseres en niet aan eiseres zelf, zodat het toekennen van de vergoeding voor eiseres geen compensatie vormt. De rechtbank ziet in het voorgaande aanleiding om te volstaan met de constatering dat de redelijke termijn is overschreden en geen compensatie in de vorm van schadevergoeding toe te kennen.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.