ECLI:NL:RBDHA:2023:2179

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
NL23.122
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 januari 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Albanese vreemdeling. De vreemdeling, eiser, had op 17 december 2022 een maatregel van bewaring opgelegd gekregen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De maatregel van bewaring werd op 29 december 2022 opgeheven, waardoor de rechtbank zich moest buigen over de vraag of de bewaring onrechtmatig was en of eiser recht had op schadevergoeding.

Tijdens de zitting op 9 januari 2023 was eiser niet aanwezig, maar de gemachtigde van de verweerder was wel aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet had betwist dat de gronden voor de maatregel van bewaring geldig waren. Eiser had aangevoerd dat de Staatssecretaris ten onrechte geen gebruik had gemaakt van de mogelijkheid om hem de gelegenheid te geven vrijwillig naar Albanië te vertrekken. De rechtbank oordeelde echter dat de Staatssecretaris op basis van de verklaringen van eiser tijdens het gehoor had mogen concluderen dat eiser niet voornemens was om vrijwillig terug te keren naar Albanië.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat er geen sprake was van onrechtmatigheid van de bewaring en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 11 januari 2023, en tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.122
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.T.V. Le), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 29 december 2022 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Albanese nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1985.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiser heeft de gronden van de maatregel niet bestreden.
4. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 59, derde lid, van de Vw en eiser in de gelegenheid te stellen om vrijwillig op eigen gelegenheid naar Albanië te vertrekken. Eiser verwijst hierbij naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 2 september 20211.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser op 29 december 2022 met hulp van de IOM naar Albanië is vertrokken.
6. In het proces-verbaal van gehoor tijdens de ophouding van 17 december 2022 is vermeld dat eiser heeft verklaard dat hij niet uitgezet wil worden. Tijdens het gehoor, voorafgaande aan de inbewaringstelling heeft eiser verklaard dat hij in Duitsland wil werken en dat hij naar Duitsland wil gaan omdat hij daar in januari een arbeidscontract krijgt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hieruit heeft mogen afleiden dat eiser niet voornemens was om uit eigen beweging naar Albanië terug te keren. Eiser heeft pas tijdens een vertrekgesprek op 21 december 2022 verklaard dat hij wel een eigen ticket wil kopen, maar eerst het proces van IOM te willen afwachten. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 59, derde lid, van de Vw. De uitspraak van de Afdeling van 2 september 2021 geeft de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel, omdat in die situatie sprake was van een vreemdeling die al tijdens het gehoor, voorafgaande aan de inbewaringstelling te kennen had gegeven zelfstandig terug te willen keren. De beroepsgrond slaagt niet.
7. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe de rechtbank gehouden is, komt de rechtbank niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
11 januari 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.