5.3.Zoals ook uit de uitspraak van 15 november 2023 volgt, maakt dat gebrek de inbewaringstelling pas onrechtmatig, indien de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De rechtbank ziet in het enkele tijdsverloop sinds de uitspraak van de Afdeling geen reden om de bewaring direct, dus zonder belangenafweging, onrechtmatig te achten.
6. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de belangenafweging uitvalt in het nadeel van eiser. Daarbij is van belang dat tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling met behulp van een tolk met eiser is gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld. Verder heeft verweerder eiser al voordat het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling was begonnen in kennis gesteld van het recht op rechtsbijstand en heeft verweerder ook een rechtsbijstandverlener ingeschakeld. Eiser heeft met zijn gemachtigde dus de redenen van de bewaring kunnen bespreken. De gemachtigde heeft vervolgens namens eiser beroep ingesteld tegen de maatregel. Eiser heeft dus wel de gelegenheid gekregen tegen de bewaring rechtsmiddelen aan te wenden. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. In de maatregel heeft verweerder dezelfde gronden gehanteerd als die hierboven zijn genoemd bij het terugkeerbesluit.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, niet heeft bestreden. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken.
9. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van opheffing op enig moment onrechtmatig was.
10. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Tevens heeft verweerder in de maatregel van bewaring overwogen dat eiser (1°) in bewaring werd gehouden in het kader van een terugkeerprocedure uit hoofde van de Terugkeerrichtlijn, (2°) reeds de mogelijkheid van toegang tot de asielprocedure heeft gehad en (3°) op redelijke gronden kan worden aangenomen dat hij de aanvraag louter heeft ingediend om de uitvoering van het terugkeerbesluit uit te stellen of te verijdelen.