In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 1 december 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een asielaanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.L. Hoogendoorn, had beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid omdat deze niet tijdig had beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser had zijn aanvraag op 15 juni 2022 ingediend, en volgens de geldende regels moest de Staatssecretaris uiterlijk binnen zes maanden beslissen. Echter, door een wijziging in de regelgeving op 27 september 2022, werd de beslistermijn met negen maanden verlengd, waardoor de termijn op 15 september 2023 verliep.
Eiser heeft de Staatssecretaris op 18 september 2023 in gebreke gesteld, maar heeft pas meer dan twee weken later beroep ingesteld. De rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling niet tijdig was, maar besloot toch dat de Staatssecretaris binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit moest nemen. De rechtbank legde een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de termijn werd overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, die op € 209,25 werden vastgesteld.
De rechtbank benadrukte dat het beroep gegrond was, wat betekent dat eiser gelijk kreeg in zijn verzoek om een tijdige beslissing op zijn aanvraag. De uitspraak is openbaar gemaakt op 1 december 2023 en onderstreept het belang van tijdige besluitvorming in asielzaken, evenals de mogelijkheid voor de rechtbank om dwangsommen op te leggen in dergelijke gevallen.