ECLI:NL:RBDHA:2023:21715

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 december 2023
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
23/665
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot overbrenging naar Nederland van een Afghaanse eiser op basis van beleidscriteria

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 27 december 2023, wordt het beroep van eiser, een Afghaanse burger, tegen de afwijzing van zijn verzoek om overbrenging naar Nederland behandeld. Eiser had zijn verzoek ingediend bij de minister van Buitenlandse Zaken, maar deze aanvraag werd afgewezen omdat eiser niet voldeed aan de criteria die zijn vastgesteld in de Kamerbrief van 11 oktober 2021. De rechtbank oordeelt dat eiser niet behoort tot de groepen waarvoor speciale voorzieningen zijn getroffen, aangezien hij niet werkzaam was voor een NGO die gefinancierd werd door de BZ-BHOS-begroting. Eiser had in de periode van 2019 tot 2021 gewerkt als Acting Chief Executive Officer bij het Agricultural Development Fund, maar dit voldeed niet aan de vereisten voor overbrenging.

Eiser heeft ook een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel, maar de rechtbank oordeelt dat deze argumenten niet slagen. De rechtbank stelt vast dat de minister beleidsruimte heeft om te bepalen wie in aanmerking komt voor evacuatie en dat de keuze om alleen medewerkers van bepaalde NGO's te faciliteren legitiem is. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van het verzoek van eiser terecht is, en dat er geen schending van fundamentele rechten heeft plaatsgevonden. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten en het beroep wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/665

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 december 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit Afghanistan, eiser

(gemachtigde: mr. D.P.J. Cain),
en

de minister van Buitenlandse Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om overbrenging naar Nederland.
1.1.
Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 25 november 2021 (het primaire besluit) afgewezen. Met de beslissing van 7 februari 2022 heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. In het door eiser hiertegen ingestelde beroep heeft de rechtbank bij uitspraak van 11 november 2022 deze beslissing vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Met het besluit van 8 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 11 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (via telefoonverbinding), zijn gemachtigde, A. Kahnnah (de tolk van eiser) en de gemachtigde van verweerder, bijgestaan door mr. [naam].

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft op 24 augustus 2021 een verzoek ingediend om hem en zijn gezinsleden naar Nederland te evacueren. Hij heeft in de jaren 2019-2021 gewerkt als Acting Chief Executive Officer bij het Agricultural Development Fund (hierna: ADF), een hulporganisatie die beoogt groei te realiseren in de landbouwsector van Afghanistan door toegang te bieden tot financiële diensten. Bovendien heeft eiser diverse Nuffic-gefinancierde pluimvee gerelateerde trainingen in Nederland gevolgd.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij voor overbrenging in aanmerking komt omdat hij valt onder de motie Belhaj en ook tot een van de groepen waarvoor een speciale voorziening is getroffen. Hij heeft gewerkt in een voor het publiek zichtbare functie en heeft door zijn werkzaamheden een band met Nederland. Zijn leven loopt nu gevaar en hij wordt gezocht door de Taliban. Eiser had door verweerder moeten worden aangemeld om in EU-verband te worden overgebracht, nu hij hier op basis van het Raadsbesluit van 3 februari 2022 [1] voor in aanmerking kwam. Verder beroept eiser zich op het vertrouwensbeginsel nu hij zowel telefonisch als per mail contact heeft gehad met medewerkers van het tolkenteam van het Ministerie van Defensie, waarin met hem over evacuatie is gesproken. Eiser verwijst in dit verband naar de geluidsopnamen en transcripties van deze telefoongesprekken en het mailcontact met het tolkenteam. Ook beroept eiser zich op het evenredigheidsbeginsel. Tot slot stelt eiser dat hij ten onrechte niet is gehoord.
Wat is het oordeel van de rechtbank
4. Het beleid en toetsingskader voor overbrenging van personen uit Afghanistan is neergelegd in de Kamerbrief. [2] In die brief wordt een speciale voorziening getroffen voor twee afgebakende groepen die, naast personen die ten tijde van de acute evacuatiefase op grond van de motie Belhaj [3] al waren opgeroepen, voor overbrenging naar Nederland in aanmerking komen.
5. Het gaat hierbij onder meer om medewerkers van een ten laste van de begroting van BZ/BHOS gefinancierd project op het gebied van sociale vooruitgang, vrede en veiligheid of duurzame ontwikkeling. Medewerkers kunnen worden aangedragen door in Nederland gevestigde NGO’s als zij sinds 1 januari 2018 ten minste een jaar structureel substantiële werkzaamheden hebben verricht voor het desbetreffende ontwikkelingsproject in een publieke, zichtbare functie. De NGO’s zullen worden uitgenodigd om medewerkers die aan deze criteria voldoen voor te dragen.
6. Over dit beleid heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State twee richtinggevende uitspraken gedaan. [4] Geoordeeld is dat het gaat om buitenwettelijk en begunstigend beleid, waarbij het kabinet veel beleidsruimte heeft. Het stond het kabinet daarom vrij om vereisten vast te stellen zodat de groepen waarop de begunstiging van toepassing is duidelijk konden worden afgebakend. [5] Aan personen die buiten dit beleid vallen, wordt niets onthouden waar zij anders wel recht op zouden hebben. Als de minister de overkomst van personen die buiten dit beleid vallen niet faciliteert, schendt hij niet hun fundamentele rechten. Een beroep op het recht op leven en het verbod op een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in het EVRM en het IVBPR slaagt niet omdat deze verdragen Nederland niet verplichten tot evacuatie van personen. [6] Het beleid is niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. [7]
7. Bij de toepassing van het beleid moet er wel aandacht zijn voor gevallen waarin ‘iemand bijvoorbeeld net niet onder de omschrijving van een groep in het beleid valt, en dit tot een inconsistente toepassing van het beleid leidt waarvoor geen goede motivering gegeven is’. [8]
8. Dat eiser stelt te vallen onder de motie Belhaj doet, wat hier verder ook van zij, niet ter zake nu deze motie niet meer onverkort in werking is. [9] Eiser is verder niet opgeroepen tijdens de acute evacuatiefase en behoort evenmin tot een van de twee groepen waarvoor het kabinet in de Kamerbrief een speciale voorziening heeft getroffen. Zoals onder rechtsoverweging 6 al is overwogen is het een beleidskeuze van het kabinet geweest om voor de twee in de Kamerbrief genoemde groepen een speciale voorziening te treffen. Deze beleidskeuze kan in rechte slechts terughoudend worden getoetst. Verweerder heeft daarbij een keuze gemaakt voor medewerkers van NGO’s waaraan het financieringscriterium is gekoppeld. Hierbij is niet de mate van gevaar, maar de mate waarin er sprake is van een evidente zorgplicht van verweerder redengevend geweest. Bij door verweerder gefinancierde ’NGO’s is er sprake van een verdergaande zorgplicht dan in het geval een NGO door anderen wordt gefinancierd. Hiermee is een navolgbare reden gegeven voor het gemaakte onderscheid. [10] Eiser behoort niet tot de hier bedoelde groep nu hij niet werkzaam was voor een NGO die ten laste kwam van de BZ-BHOS-begroting. Dat zijn werkzaamheden anderszins kunnen worden gerelateerd aan Nederland en hij heeft gewerkt in een voor het publiek zichtbare functie, maken dit niet anders.
9. Hieruit volgt dat niet gezegd kan worden dat eiser net buiten de omschrijving van de doelgroep valt waarvoor de speciale voorziening is getroffen, zodat er geen sprake is van een inconsistente toepassing van het beleid. Dat eiser stelt te worden bedreigd door de Taliban heeft verweerder, gezien het beoordelingskader, niet hoeven meewegen. Dat geldt ook voor zijn stelling dat hij valt onder een categorie van het Raadsbesluit om specifieke Afghanen naar Europa over te brengen.
10. Ook het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Uit de stukken blijkt dat er tijdens het telefoongesprek van 10 januari 2022 en ook per mail met medewerkers van het tolkenteam is gesproken over mogelijke routes waarlangs eiser Afghanistan zou kunnen verlaten. Hoewel voorstelbaar is dat dit bij eiser enige hoop heeft opgewekt, kan hieruit echter geen concrete ondubbelzinnige toezegging worden afgeleid dat hij daadwerkelijk zou worden overgebracht naar Nederland. In dat kader is van belang dat eiser al op 25 november 2021 te horen had gekregen dat zijn verzoek om overbrenging was afgewezen. Dit besluit is dan ook de enige ondubbelzinnige mededeling aan eiser geweest voorafgaand aan het telefoongesprek van 10 januari 2022 en de gevoerde emailcorrespondentie. Op 4 februari 2022 is hem dit uiteindelijk ook zo door het tolkenteam meegedeeld.
11. De rechtbank is van oordeel dat de hoorplicht in de bezwaarfase niet is geschonden, omdat verweerder op basis van alle beschikbare informatie die hij ten grondslag heeft gelegd aan zijn besluit, tot het oordeel heeft kunnen komen dat eiser niet voldoet aan de criteria. Op de zitting zijn er geen nieuwe omstandigheden naar voren gekomen die dit anders maken.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder het verzoek van eiser om overbrenging naar Nederland terecht heeft afgewezen. Er is geen griffierecht betaald door eiser. Hij krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.P. Lindhout, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Besluit (GBVB) 2022/151 van de Raad van 3 februari 2022 inzake een optreden van de Europese Unie ter ondersteuning van de evacuatie van bepaalde bijzonder kwetsbare personen uit Afghanistan.
2.Kamerstukken II 2021/22, 27 925, nr. 860.
3.Motie van het lid Belhaj c.s., Kamerstukken II 2020/21, 25 925, nr. 788.
4.Zie de uitspraken van de Afdeling van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:718 en ECLI:NL:RVS:2023:719.
5.Zie ook de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 17 januari 2022, ECLINL:RBDHA:2022:175 en van de meervoudige kamer van de rechtbank Den Haag van 22 februari 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:2164.