ECLI:NL:RBDHA:2023:21703

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2023
Publicatiedatum
31 januari 2024
Zaaknummer
23/3294
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verzoek om overbrenging naar Nederland op basis van de Tolkenregeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 november 2023, zaaknummer 23/3294, beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Afghaanse man, tegen de afwijzing van zijn verzoek om overbrenging naar Nederland op basis van de Tolkenregeling. Eiser heeft zijn verzoek op 31 december 2022 ingediend, maar het werd op 8 mei 2023 door de minister van Defensie afgewezen. Eiser stelt dat hij als ASG-bewaker voor de Nederlandse strijdmacht heeft gewerkt en dat hij recht heeft op bescherming onder de Tolkenregeling. Hij betoogt dat de afwijzing van zijn verzoek een besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), maar de rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is.

De rechtbank stelt vast dat de Tolkenregeling geen specifieke wettelijke grondslag biedt voor de overbrenging van personen. Eiser verwijst naar eerdere uitspraken van de hoogste bestuursrechter, maar de rechtbank concludeert dat de situatie van eiser niet kan worden gelijkgesteld aan de gevallen die in die uitspraken zijn behandeld. De rechtbank wijst het verzoek van eiser om het onderzoek aan te houden af, omdat er geen zicht is op een uitspraak in een lopende procedure die dezelfde rechtsvragen behandelt.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank zich onbevoegd, omdat de afwijzing van het verzoek niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 Awb. Eiser kan zich met deze zaak uitsluitend tot de burgerlijke rechter wenden. De rechtbank wijst ook het verzoek om proceskostenvergoeding af. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3294

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 november 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit Afghanistan, eiser

(gemachtigde: mr. M.A. Krikke),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. M.M. van Asperen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om overbrenging naar Nederland.
1.1.
Eiser heeft dit verzoek op 31 december 2022 bij verweerder ingediend. Op 27 maart 2023 heeft eiser een ingebrekestelling gestuurd naar verweerder, waarin hij verweerder verzoekt om binnen twee weken een beslissing te nemen op het verzoek. Nadat deze termijn was verstreken, heeft eiser op 25 april 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing door verweerder.
1.2.
Verweerder heeft het verzoek om overbrenging naar Nederland op 8 mei 2023 afgewezen. Eiser heeft vervolgens inhoudelijke gronden hiertegen ingediend.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 14 september 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de heer S. Walli (de tolk van eiser) en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Op 31 december 2022 heeft eiser verweerder verzocht om hem en zijn gezinsleden over te brengen vanuit Afghanistan naar Nederland. Eiser stelt als bewaker van de Afghan Security Guard (hierna: ASG-bewaker) te hebben gewerkt voor de Nederlandse strijdmacht. Eiser beroept zich op de Tolkenregeling, omdat hij als ASG-bewaker van Kamp Holland (2006-2008) een ‘hoog profiel’ functie had. Verweerder heeft dit verzoek afgewezen.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser betoogt dat Tolkenregeling een ‘bijzonder geval’ betreft in het kader van een aan een bestuursorgaan toegekende publieke taak die niet op een specifieke bevoegdheidstoekennende publiekrechtelijke grondslag berust. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 14 september 2022. [1] Er is in het geval van eiser wel degelijk sprake van een homogene groep van personen die is af te bakenen aan de hand van vaste criteria. Verder wijst eiser erop dat in de motie-Belhaj zowel tolken als bewakers worden genoemd. Er bestaat dan ook geen aanleiding om onderscheid te maken tussen deze groepen. Er lijkt bovendien sprake van een willekeurig onderscheid, nu bepaalde groepen die worden genoemd in de Kamerbrief van 11 oktober 2021 (hierna: de Kamerbrief) ook vallen onder de Tolkenregeling. Daarbij is de manier van overbrenging en de daaropvolgende asielprocedure bij deze groepen identiek. Uit het voorgaande volgt dat de afwijzing van het verzoek door verweerder kan worden gekwalificeerd als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
4. Verder betoogt eiser onder verwijzing naar verschillende Kamerstukken dat verweerder een te enge interpretatie van de Tolkenregeling hanteert. Eiser stelt dat zijn situatie overeenkomt met de situatie van de tolken, nu hij door het uitvoeren van werkzaamheden werd vereenzelvigd met de missie. Verder blijkt uit openbare bronnen dat bewakers van de internationale troepen als prioriteitsdoelwit worden aangemerkt. Hierdoor bestaat er volgens eiser een groot risico op vervolging door de Taliban. Dat eiser niet voor, tijdens of direct na de evacuatieoperatie een verzoek tot overbrenging heeft ingediend, doet hier niet aan af. Verweerder miskent daarmee dat een dergelijke voorwaarde dat er een direct gevaar moet hebben bestaan rond de evacuatie, niet uit de Tolkenregeling en de motie-Belhaj kan worden afgeleid.
5. Ter zitting heeft eiser de rechtbank verzocht om het onderzoek in deze zaak aan te houden, in afwachting van de uitkomst van een procedure waarin dezelfde rechtsvragen spelen die zich nu bij de Afdeling in behandeling is.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7. Het aanhoudingsverzoek van eiser ter zitting wordt niet toegewezen. Er is nog geen zicht op een uitspraak in de procedure die bij de Afdeling loopt. De rechtbank vindt het daarom niet in het belang van een efficiënte rechtsgang om het onderzoek in dit stadium aan te houden. De rechtbank wijst dit verzoek van eiser dan ook af.
8. Van een besluit in de zin van het bestuursrecht is sprake als het gaat om een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een rechtshandeling is publiekrechtelijk als zij is gebaseerd op een publiekrechtelijke grondslag. In de regel is daarvoor nodig dat het bestuursorgaan de bevoegdheid tot het verrichten van die handeling ontleent aan een wettelijke grondslag. De Tolkenregeling vormt geen wettelijke grondslag waaraan de minister de bevoegdheid om personen over te brengen kan ontlenen. [2] Toch kan in zeer bijzondere gevallen een beslissing van een bestuursorgaan, genomen in het kader van een aan dat bestuursorgaan toegekende publieke taak die niet op een specifieke bevoegdheid toekennende publiekrechtelijke grondslag berust, als een besluit in de zin van de Awb worden aangemerkt. [3]
9. Eiser stelt dat zich hier zo’n zeer bijzonder geval voordoet en verwijst naar de uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 14 september 2022. [4] Daarin werd geoordeeld dat met de daar voorliggende Kamerbrief de betrokken bestuursorganen de publieke taak aan zich hebben getrokken om zich in te spannen om de overkomst van de in die brief genoemde groepen personen van Afghanistan naar Nederland te faciliteren, en dat een beslissing om iemand al dan niet over te brengen in dit bijzondere geval daarom een publiekrechtelijke rechtshandeling inhoudt.
10. De rechtbank is van oordeel dat deze overweging niet één-op-één van toepassing kan worden verklaard op beslissingen aan de hand van de Tolkenregeling [5] , omdat deze regelingen naar aard en karakter daarvoor te zeer van elkaar verschillen. Zo is de speciale voorziening concreet vastgelegd in één document (de Kamerbrief), dat is voortgekomen uit een met meerderheid aangenomen motie. De Tolkenregeling daarentegen is niet een specifieke regeling, maar bestaat uit meerdere documenten waarin (interne) werkafspraken uit 2014 zijn vastgelegd tussen de ministeries van Defensie, Buitenlandse Zaken en Justitie en Veiligheid. Daarnaast wordt er in de Kamerbrief een specifieke voorziening (overbrenging) getroffen voor twee op het moment van uitbrengen van de brief bij het kabinet bekende en naar zijn inzicht duidelijk afgebakende groepen. De Tolkenregeling ziet op tolken en andere personen die voor de Nederlandse militaire of politiemissies hebben gewerkt, en overkoepelt in die zin een veel minder homogene en begrensde groep. Ook ziet de Tolkenregeling niet per definitie op overbrenging, maar op een veel breder pakket aan mogelijke (regionale) maatregelen ter bescherming van personen die zich hebben ingezet voor Nederland. Dat er vandaag de dag in de praktijk geen andere voorziening zou kunnen worden gefaciliteerd dan overbrenging, maakt dat niet anders. Op basis van de Tolkenregeling wordt door de minister daarom per geval een individuele afweging gemaakt. Daarbij speelt de mate waarin iemand gevaar loopt ook een rol, wat nu juist expliciet buiten beschouwing wordt gelaten bij personen die een beroep doen op de speciale voorziening uit de Kamerbrief. Op grond van de Tolkenregeling komt aan de minister dan ook een grotere vrijheid toe om naar eigen inzicht te beslissen welke maatregelen zij al dan niet voor de persoon in kwestie wil treffen. Dat moet veel meer worden gezien in het licht van een privaatrechtelijke werkgever-werknemer relatie, dan als uitoefening van een publieke taak zodat een civielrechtelijke procedure bij de burgerlijke rechter hier aangewezen is.
11. In de Kamerbrief wordt weliswaar naar tolken verwezen, maar het kabinet doet geen toezeggingen en spreekt ook geen verlangen uit om zich op welke manier dan ook (extra) voor hen in te spannen, wat het wel concreet doet voor de twee in de Kamerbrief genoemde groepen. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een publiekrechtelijke rechtsgrond, zodat de afwijzing geen besluit is in de zin van artikel 1:3 Awb [6] .
12. Dat er een onrechtvaardig onderscheid zou bestaan tussen de Tolkenregeling en de groepen waarvoor in de Kamerbrief een speciale voorziening is getroffen, volgt de rechtbank niet. De speciale voorziening komt voort uit de motie-Belhaj, waarin werd opgeroepen om naast tolken ook aan anderen die zich hebben ingezet voor Nederland bescherming te bieden. [7] De speciale voorziening is een uiting van buitenwettelijk begunstigend beleid, waarbij veel beleidsruimte aan de minister toekomt zodat zij vereisten heeft mogen stellen en de groepen op deze manier heeft kunnen afbakenen. Het betoog van eiser slaagt dan ook niet.

Conclusie en gevolgen

13. Nu de afwijzing niet kan worden aangemerkt als besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb, staat daartegen geen beroep open op grond van artikel 8:1 van de Awb. De rechtbank zal zich daarom onbevoegd verklaren. Eiser kan zich met deze zaak uitsluitend tot de burgerlijk rechter wenden (artikel 8:71 van de Awb). Hetgeen eiser verder heeft aangevoerd behoeft dan ook geen bespreking. Dit betekent ook dat tegen het uitblijven van een beslissing van verweerder op het verzoek tot overbrenging op grond van de Tolkenregeling geen beroep bij de bestuursrechter kan worden ingesteld.
14. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.J.P. Lindhout, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
13 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 14 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2592.
2.Zie de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 23 december 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:14354.
3.Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2222.
4.Zie voetnoot 1.
5.Over de toepassing van de Tolkenregeling gaat bijvoorbeeld de brief van de minister van Defensie van 13 oktober 2014 (BS2014030405) naar aanleiding van schriftelijke vragen over de inzet van tolken en vertalers bij Defensie, Kamerstukken II 2014/15, 34000-X, nr. 10.
6.Algemene wet bestuursrecht
7.Motie van het lid Belhaj c.s. van 18 augustus 2021, Kamerstukken II 2020/21, 27 925, nr. 788.