ECLI:NL:RBDHA:2023:21693

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 november 2023
Publicatiedatum
30 januari 2024
Zaaknummer
NL23.4057
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een visum voor kort verblijf door een Syrische eiser in Libanon

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Syrische man woonachtig in Libanon, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum voor kort verblijf in Nederland. De aanvraag werd oorspronkelijk afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 12 november 2021, en na bezwaar bleef de afwijzing gehandhaafd. De rechtbank had eerder, op 31 oktober 2022, het beroep van eiser gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen zes weken opnieuw te beslissen op het bezwaar. Echter, op 3 februari 2023 verklaarde verweerder het bezwaar opnieuw ongegrond zonder eiser te horen.

De rechtbank oordeelt dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden, aangezien eiser zijn standpunten en bewijsstukken had overgelegd die niet voldoende waren overwogen. De rechtbank benadrukt dat de sociale binding van eiser met zijn gezin in Libanon, waar hij samenwoont met zijn echtgenote en vier volwassen kinderen, belangrijke elementen zijn die niet voldoende zijn meegenomen in de beoordeling van de aanvraag. Verweerder had ook een van de afwijzingsgronden laten vallen, wat de rechtbank als een indicatie beschouwt dat er geen sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen acht weken opnieuw te beslissen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank bepaalt ook dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- moet vergoeden en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.4057

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. L. Ibisevic),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G.R. Dal).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum voor kort verblijf.
1.1
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 12 november 2021 afgewezen. Met het besluit van 27 maart 2022 op bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2
Op 31 oktober 2022 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het door eiser daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen zes weken opnieuw te beslissen op het bezwaar. [1]
1.3
Verweerder heeft op 3 februari 2023 het bezwaar van eiser opnieuw ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
1.4
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 19 oktober 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Verder is verschenen referent, eisers zoon [naam 1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing aan de hand van de beroepsgronden die eiser heeft aangevoerd.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dat oordeel is gekomen.

Wat aan dit beroep vooraf ging

4. Eiser heeft de Syrische nationaliteit en woont in Libanon. [naam 2] is de oudste zoon van eiser en woont in Nederland. Eiser heeft zijn aanvraag gedaan om in december 2021 tien dagen in Nederland aanwezig te kunnen zijn voor de voorbereidingen van het huwelijk van [naam 3] . Hij heeft aangegeven dat tijdige terugkeer naar Libanon onder meer is gewaarborgd door het feit dat hij daar werkt en dat hij met zijn inkomen zorgt voor zijn echtgenote en vier volwassen kinderen met wie hij samenwoont.
5. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en dit in het besluit van 27 maart 2022 gehandhaafd zonder eiser te horen. Hij vond (a) dat het doel en omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet voldoende duidelijk waren en (b) dat er redelijke twijfel was over eisers tijdig vertrek vanwege het niet aannemelijk maken van voldoende sociale en economische binding met Libanon.
6. De rechtbank heeft in de uitspraak van 31 oktober 2022 geoordeeld dat verweerder beide afwijzingsgronden onvoldoende heeft gemotiveerd. De rechtbank overweegt in die uitspraak dat de omstandigheid dat eiser samenwoont met zijn echtgenote en vier meerderjarige kinderen belangrijke elementen van sociale binding zijn. Ook overweegt de rechtbank dat voor de beoordeling van de sociale binding eiser niet hoeft aan te tonen dat zijn kinderen voor hun levensonderhoud van hem afhankelijk zijn. De rechtbank volgt verweerder wel in het standpunt dat eiser zijn economische binding met Libanon onvoldoende heeft aangetoond, maar omdat de economische en sociale binding in samenhang moeten worden bezien, overweegt de rechtbank dat verweerder beter moet motiveren of de economische en sociale binding dusdanig is dat terugkeer niet is gewaarborgd. Daarnaast oordeelt de rechtbank dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Eiser had immers zijn standpunten uitgebreid gemotiveerd en een groot aantal stukken ter onderbouwing daarvan overgelegd. Er was dus geen sprake van een situatie waarin al op voorhand vaststond dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen had en van horen kon worden afgezien.
7. Verweerder heeft naar aanleiding van deze uitspraak het bezwaar opnieuw beoordeeld. Hij heeft op 15 december 2022 een vragenlijst opgestuurd naar eiser. Daarin heeft hij eiser gevraagd om de volgende stukken: kopieën van Libanese verblijfspassen van eiser, zijn echtgenote en kinderen; een werkgeversverklaring met een adres, emailadres en contactgegevens; en salarisspecificaties en kwitanties over de laatste drie maanden. Eiser heeft in antwoord op deze brief aangegeven dat zijn echtgenote en kinderen geen verblijfspassen nodig hebben omdat eiser er een heeft en zij niet van plan zijn om te reizen. Hij heeft verder salarisspecificaties, kwitanties en een werkgeversverklaring met een telefoonnummer overgelegd.
8. Verweerder heeft daarop in het besluit van 3 februari 2023 het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Hij heeft beide eerder genoemde afwijzingsgronden gehandhaafd. Hij heeft eiser ook deze keer niet gehoord in bezwaar, omdat een hoorzitting volgens hem niet tot een ander oordeel kon leiden. Volgens verweerder is in het besluit uitgebreid overwogen dat geen sprake is van een substantiële sociale en economische binding en zou horen daar niets aan afdoen. Daarbij is er voldoende gelegenheid gegeven om nader bewijs te overleggen.
9. Voorafgaand aan de zitting heeft verweerder in zijn verweerschrift laten weten dat hij de afwijzingsgrond ‘doel en omstandigheden’ niet meer tegenwerpt.

Had verweerder eiser moeten horen over zijn bezwaar?

10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Dat sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar volgt de rechtbank niet. Volgens vaste rechtspraak is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar als op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over dat het in bezwaar aangevoerde niet tot een ander standpunt kan leiden dan in het primaire besluit. [2] Een dergelijke situatie lag hier niet voor. In de eerste plaats was de rechtbank al in de uitspraak van 31 oktober 2022 tot het oordeel gekomen dat de hoorplicht was geschonden. Verweerder heeft in navolging van die uitspraak een vragenlijst naar eiser opgestuurd. Dat daarmee tegemoet is gekomen aan de hoorplicht volgt de rechtbank niet, omdat de hoorplicht volgens de hoogste bestuursrechter juist ook is bedoeld voor wat niet aan het papier kan worden toevertrouwd. [3] In de uitspraak van 31 oktober 2022 heeft de rechtbank verder geoordeeld dat het samenwonen van eiser met zijn echtgenote en volwassen kinderen belangrijke elementen zijn van sociale binding. Dit samenwonen betwistte verweerder in het besluit van 27 maart 2022 niet. In de vragenlijst heeft verweerder vervolgens gevraagd om verblijfspassen van eisers echtgenote en kinderen, zonder aan te geven waarom hij die stukken verlangde. Dat of waarom hij nu anders aankeek tegen het samenwonen kwam niet terug in de vragenlijst. Eiser heeft vervolgens concreet aangegeven waarom hij de gevraagde verblijfspassen niet kon overleggen. In het bestreden besluit heeft verweerder echter een nieuw standpunt ingenomen, namelijk dat niet is gebleken dat eisers gezinsleden nog in Libanon wonen. Over dat nieuwe standpunt heeft eiser zich niet uit kunnen laten, terwijl ook anderszins niet vaststond dat geen sprake was van samenwoning. Als laatste geldt nog dat verweerder een van de afwijzingsgronden heeft laten vallen naar aanleiding van het beroep. Dat op voorhand geen redelijke twijfel mogelijk was dat het in bezwaar aangevoerde niet tot een ander standpunt kon leiden volgt de rechtbank daarom niet. De beroepsgrond slaagt.

Conclusie en gevolgen

11. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en bepalen dat verweerder binnen 8 weken opnieuw op het bezwaar moet beslissen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank vindt het niet opportuun om zelf in de zaak te voorzien door het aangevraagde visum te verlenen. Daarbij is van belang dat verweerder een ruime marge heeft met betrekking tot de beoordeling van een verzoek om een visum voor kort verblijf. [4] Het is niet op voorhand duidelijk dat een hernieuwde beoordeling van de overgebleven afwijzingsgrond door verweerder negatief dan wel positief zal uitvallen voor eiser.
12. Het voorgaande betekent dat verweerder eiser alsnog moet horen over zijn bezwaar voordat hij daarop beslist. Wat eiser in beroep verder heeft aangevoerd hoeft daarom niet meer besproken te worden.
13. De rechtbank zal bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- moet vergoeden. De rechtbank zal verweerder ook in de door eiser gemaakte proceskosten veroordelen. Die stelt zij op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na deze uitspraak een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- vergoed;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.V.A. Corstens, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

1.Zaaknummer AWB 22/2341 (niet gepubliceerd)
2.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, onder 4 en 5-5.2.
3.Zie de punten 4.1 en 5 van dezelfde uitspraak.
4.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862.