In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Syrische man woonachtig in Libanon, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een visum voor kort verblijf in Nederland. De aanvraag werd oorspronkelijk afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 12 november 2021, en na bezwaar bleef de afwijzing gehandhaafd. De rechtbank had eerder, op 31 oktober 2022, het beroep van eiser gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen zes weken opnieuw te beslissen op het bezwaar. Echter, op 3 februari 2023 verklaarde verweerder het bezwaar opnieuw ongegrond zonder eiser te horen.
De rechtbank oordeelt dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden, aangezien eiser zijn standpunten en bewijsstukken had overgelegd die niet voldoende waren overwogen. De rechtbank benadrukt dat de sociale binding van eiser met zijn gezin in Libanon, waar hij samenwoont met zijn echtgenote en vier volwassen kinderen, belangrijke elementen zijn die niet voldoende zijn meegenomen in de beoordeling van de aanvraag. Verweerder had ook een van de afwijzingsgronden laten vallen, wat de rechtbank als een indicatie beschouwt dat er geen sprake was van een kennelijk ongegrond bezwaar.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen acht weken opnieuw te beslissen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank bepaalt ook dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 184,- moet vergoeden en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.