Overwegingen
1. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld.¹ Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.²
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
2. Tussen partijen is niet in geschil dat de termijn waarbinnen verweerder had moeten beslissen op de aanvragen is overschreden. De rechtbank stelt verder vast dat eisers verweerder rechtsgeldig in gebreke hebben gesteld. Eisers hebben meer dan twee weken daarna beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvragen. Dit betekent dat het
1. Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb.
2 Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
beroep terecht is ingediend.
3. Het beroep is gegrond.
Welke beslistermijn legt de rechtbank verweerder op?
4. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Het bestuursorgaan moet dit in principe doen binnen twee weken na het verzenden van de uitspraak.³ In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van wettelijke voorschriften nodig is kan de rechtbank een andere termijn opleggen.⁴
5. In het verweerschrift van 13 juli 2023 heeft verweerder verzocht om een termijn van twintig weken. Verweerder heeft in dit verweerschrift toegelicht dat hij voornemens is om herstel verzuim te bieden om de aanvragen compleet te maken en afhankelijk van de verdere reactie op het herstel verzuim bekijkt verweerder of nader onderzoek, mogelijk in de vorm van een DNA-onderzoek, nodig is. Bij brief van 23 juli 2023 geven eisers aan geen toestemming te geven om uitspraak te doen buiten zitting. Op 26 juli 2023 heeft de rechtbank de zitting gepland op 1 november 2023. Op 3 augustus 2023 zijn partijen hiervoor uitgenodigd. Verweerder heeft in het verweerschrift van 3 oktober 2023 weer verzocht om een termijn van twintig weken. Daarbij gebruikt hij dezelfde motivering als in zijn vorige verweerschrift met de toevoeging dat er nog geen behandelaar gekoppeld is aan de aanvragen en een verwijzing naar de uitspraak van 17 maart 2023 van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem⁵.
6. Ter zitting heeft verweerder aangevoerd dat herstel verzuim nodig is omdat de originele documenten ontbreken en er nog formulieren moeten worden ingediend om de familierechtelijke relatie vast te stellen. Verweerder heeft aangegeven dat dit herstel verzuim nog niet is gegeven en er ook nog geen behandelaar aan de zaken is gekoppeld.
7. De rechtbank ziet in de voorliggende zaak aanleiding af te wijken van de geformuleerde uitgangspunten in de uitspraak van 17 maart 2023, zittingsplaats Arnhem, kijkend naar alle omstandigheden van het geval. De rechtbank betrekt daarbij dat verweerder een lange tijd stil heeft gezeten en in zijn verweerschriften tweemaal heeft verzocht om een beslistermijn van twintig weken, terwijl er nog (steeds) geen herstel verzuim is gegeven en ook nog (steeds) geen behandelaar aan de aanvragen is gekoppeld. Verweerder krijgt daarom tien weken om op de aanvragen van eisers te beslissen. Dit is naar oordeel van de rechtbank passend om tot een zorgvuldige beslissing op de aanvragen te komen. De termijn begint na de dag van verzending van deze uitspraak.
Legt de rechtbank verweerder een rechterlijke dwangsom op?
8. De rechtbank bepaalt in deze zaak dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in de uitspraak bepaalde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.⁶
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eisers gelijk krijgen en dat verweerder binnen
3 Artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb.
4 Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.
6 Artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb,
tien weken alsnog een besluit op de aanvragen bekend moet maken. Als verweerder dat niet doet, moet hij een dwangsom betalen.
10. Omdat het beroep gegrond is krijgen eisers ook een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eisers een professionele (juridische) hulpverlener hebben ingeschakeld om voor hen een beroepschrift in te dienen. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,25, omdat deze zaak van zeer licht gewicht is. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in dit geval sprake is van een beroep vanwege het niet tijdig beslissen, waarbij het – al dan niet in geld uit te drukken – belang zeer beperkt is en de aard van de zaak zeer eenvoudig is. Dat geeft aanleiding om ten aanzien van het in onderdeel C1 van de bijlage bij het Bpb opgenomen gewicht van de zaak twee categorieën lager te hanteren dan ‘gemiddeld’. De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 4 september 2023⁷. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,25). Ook moet verweerder het door eisers betaalde griffierecht vergoeden.⁸