ECLI:NL:RBDHA:2023:2165

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
21_8384 en 21_8386
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag omzetbelasting en nihilbeschikking omzetbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in de beroepen van eiser tegen een naheffingsaanslag omzetbelasting voor het tijdvak van 1 maart 2015 tot en met 31 december 2015 en een nihilbeschikking omzetbelasting voor het tweede kwartaal van 2016. Eiser, die als firmant van een vennootschap onder firma was ingeschreven, had bezwaar gemaakt tegen de opgelegde aanslagen, maar de rechtbank oordeelde dat de interne correspondentie van de Belastingdienst met betrekking tot andere entiteiten van eiser niet relevant was voor de beoordeling van het geschil. De rechtbank concludeerde dat er geen onzorgvuldige heroverweging had plaatsgevonden in de bezwaarfase en dat eiser geen inhoudelijke gronden had aangevoerd tegen de naheffingsaanslag en nihilbeschikking. De beroepen werden ongegrond verklaard.

De rechtbank stelde vast dat de inspecteur de verplichting had om op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen, maar dat de interne e-mailcorrespondentie niet relevant was voor de onderhavige zaak. Eiser had aangevoerd dat de beslissing op bezwaar door een onbevoegde ambtenaar was genomen, maar de rechtbank oordeelde dat de betrokkenheid van de ambtenaar bij andere entiteiten niet betekende dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd was genomen. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag en de nihilbeschikking niet te hoog waren vastgesteld en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen konden binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 21/8384 en SGR 21/8386

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2023 in de zaken tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N. Idrissi),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft aan eiser voor het tijdvak 1 maart 2015 tot en met 31 december 2015 een naheffingsaanslag omzetbelasting (de naheffingsaanslag) opgelegd en voor het tweede kwartaal van 2016 een nihilbeschikking omzetbelasting (de nihilbeschikking) opgelegd.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 19 november 2021 de naheffingsaanslag en de nihilbeschikking gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2023.
Namens eiser is mr. T Khidous, een kantoorgenoot van zijn gemachtigde, verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] , [naam 2] , mr. drs. [naam 3] , [naam 4] .

Overwegingen

Feiten
1. Eiser stond sinds 20 oktober 2014 bij de Kamer van Koophandel ingeschreven als firmant van de vennootschap onder firma met handelsnaam [bedrijfsnaam 1] (de VOF). De activiteiten van de VOF worden omschreven als ‘ontwikkelen en produceren van LED-technologie’. Op 18 februari 2017 is de VOF opgeheven.
2. Met dagtekening 14 juli 2016 heeft eiser aangifte omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2016 gedaan. Hierbij verzoekt eiser om een teruggaaf van € 15.983 (het teruggaafverzoek).
3. Met dagtekening 25 augustus 2016 heeft eiser een bezwaarschrift ingediend namens VOF [bedrijfsnaam 2] , waarin hij vennoot is. Het bezwaar was gericht tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting over het eerste kwartaal van 2016. De bezwaarbehandelaar van dit bezwaarschrift was [naam 2] .
4. Ten aanzien van de bezwaarbehandeling van het bezwaarschrift van VOF [bedrijfsnaam 2] heeft [naam 2] op 23 september 2016 een e-mail aan zijn collega’s gestuurd. Hierin staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“Ik heb een bezwaarschrift liggen van VOF [bedrijfsnaam 2] (…). Wil je aan mij doorgeven wie de controle gaat doen en wil je de controle-collega vragen om vóór de controle even contact op te nemen met mij?”
5. Op 27 september 2016 heeft [naam 5] , Controle-/Fraudecoördinator bij de Belastingdienst, aan [naam 2] kenbaar gemaakt dat het boekenonderzoek door
[naam 6] ( de controleambtenaar) zal worden uitgevoerd. Op diezelfde dag heeft
[naam 2] een e-mail naar een aantal van zijn collega’s, waaronder de controleambtenaar, gestuurd. Hierin staat – voor zover hier van belang – het volgende:
“In de mail vorige week (23-9) heb ik gevraagd om in de communicatie iedereen te betrekken en gevraagd of de controle-ambtenaar
vóór het bezoek even contact met mij wil opnemen. O.a. om te voorkomen dat [eiser] dingen gaat loopt roepen over collega’s
die we niet kunnen tegenspreken of ons tegen elkaar gaat uitspelen.
(…).
Niets lijkt te dol om maar tijd te rekken en om verwarring te zaaien.
Het lijkt mij belangrijk om iedereen in de mails op de hoogte te houden.
Wil iedereen in de mails iedereen opnemen zodat we weten wat er gebeurd?
@ Hieke, wil jij voordat je naar [eiser] gaat, even contact met mij opnemen over het ingediende bezwaarschrift?”
6. De controleambtenaar heeft als reactie op voorgaande e-mail het volgende aan
[naam 2] gestuurd:
“Ik ben morgen weer op kantoor. Dan kom ik even bij je langs. De post begint hoe langer hoe leuker te worden.”
7. Op 7 oktober 2016 is bij eiser een boekenonderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangifte inkomstenbelasting 2015 en de aangifte omzetbelasting over de periode 6 maart 2015 tot en met 30 juni 2016.
8. Het definitieve controlerapport is met dagtekening 13 november 2019 aan eiser verstrekt. Op 30 november 2019 is de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak
1 maart 2015 tot en met 31 december 2015 aan eiser opgelegd naar een na te heffen bedrag van € 144.442. Daarbij is tevens € 22.853 aan belastingrente in rekening gebracht.
9. Met dagtekening 13 december 2019 is aan eiser de nihilbeschikking opgelegd ten aanzien van het tweede kwartaal van 2016. Met de nihilbeschikking is het teruggaafverzoek van eiser geweigerd.
10. Zowel tegen de naheffingsaanslag als de nihilbeschikking heeft eiser bezwaar gemaakt. Bij uitspraken op bezwaar heeft verweerder de naheffingsaanslag en de beschikking gehandhaafd. De bezwaarbehandelaar van deze zaken was [naam 2] .
Geschil11. In geschil is of de naheffingsaanslag en de nihilbeschikking terecht zijn opgelegd.
12. Eiser heeft aangevoerd dat in de bezwaarfase geen sprake is geweest van een volledige heroverweging als bedoeld in artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In het beroepschrift heeft eiser aangevoerd dat uit e-mailcorrespondentie tussen [naam 2] en zijn collega’s blijkt dat vorengenoemde inhoudelijk betrokken was bij de correcties en het dossier vóór de behandeling van de bezwaarschriften. Daaraan verbindt eiser de conclusie dat geen onpartijdige en eerlijke heroverweging heeft plaatsgevonden in de bezwaarfase. Ter zitting is aangevuld dat de beslissing op bezwaar door een onbevoegde ambtenaar is genomen. Ter zitting heeft eiser daarnaast gesteld dat niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken door verweerder aan de rechtbank zijn overgelegd en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geschonden doordat verweerder bankafschriften heeft opgevraagd via de FIOD. Tegen de naheffingsaanslag en nihilbeschikking heeft eiser geen inhoudelijke gronden aangevoerd.
13. Verweerder heeft de stellingen van eiser gemotiveerd weersproken.
Beoordeling van het geschil
Op de zaak betrekking hebbende stukken
14. Op grond van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het bestuursorgaan de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter over te leggen. Tot de op de zaak betrekking hebbende stukken behoren alle stukken die de inspecteur ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de bestaande geschilpunten. Indien de inspecteur verzuimt te voldoen aan de verplichting om op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen, is het op grond van artikel 8:31 van de Awb aan de rechter om daaruit de gevolgtrekkingen te maken die hem geraden voorkomen. [1]
15. Ter zitting heeft eiser gesteld dat verweerder bij de inzage van het dossier in de bezwaarfase stukken heeft overgelegd die niet aan de rechtbank zijn overgelegd. Volgens eiser betreffen dit op de zaak betrekking hebbende stukken, nu uit deze stukken zou blijken dat [naam 2] ook bij het opleggen van de naheffingsaanslag en nihilbeschikking betrokken zou zijn geweest. Verweerder heeft bevestigd dat inzage is verleend in meer stukken dan aan de rechtbank zijn overgelegd. De niet overgelegde stukken betreffen volgens verweerder echter interne e-mailcorrespondentie over andere entiteiten waarbij eiser betrokken is en zien niet op onderhavige zaak. Er heeft volgens verweerder een zeer ruime inzage in de stukken plaatsgevonden. Gemachtigde van eiser heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat zij de belangrijkste stukken daarvan in haar pleitnota heeft in gekopieerd. Dit betreft steeds interne correspondentie, ook van [naam 2] , met betrekking tot andere entiteiten van eiser, en met een vergelijkbare toon als in de hiervoor geciteerde berichten.
16. De interne correspondentie betrekking hebbend op andere entiteiten van eiser zijn naar het oordeel van de rechtbank geen stukken die van belang (kunnen) zijn voor het beslechten van het onderhavige geschil. Uit dergelijke correspondentie valt niet op te maken of [naam 2] zowel de onderhavige aanslag heeft opgelegd en de nihilbeschikking heeft genomen als ook de uitspraak op het bezwaar daartegen heeft behandeld, hetgeen in strijd zou zijn met artikel 10:3, derde lid, van de Awb. De enkele omstandigheid dat
[naam 2] betrokken zou zijn bij andere entiteiten maakt nog niet dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is genomen noch dat sprake is van een onvolledige heroverweging in de bezwaarfase. Hetzelfde heeft te gelden voor de door eiser veronderstelde betrokkenheid van [naam 2] bij het onderhavige dossier op een eerder moment dan de bezwaarfase. Een dergelijke betrokkenheid levert naar het oordeel van de rechtbank geen strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur op. Dat eiser tijdens de bezwaarfase wel inzage in deze stukken heeft gekregen, maakt het voorgaande niet anders. Het door verweerder zeer ruime inzagerecht tijdens de bezwaarfase maakt de e-mailcorrespondentie nog geen op de zaak betrekking hebbende stukken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de interne e-mailcorrespondentie niet door verweerder aan de rechtbank overgelegd hoefde te worden.
Zorgvuldige heroverweging
17. Uit artikel 10:3, derde lid, van de Awb volgt dat de behandelaar van het bezwaarschrift een ander moet zijn dan de behandelaar van het primaire besluit. De rechtbank stelt vast dat de bestreden uitspraak op bezwaar is ondertekend door
[naam 2] . De e-mailcorrespondentie die heeft plaatsgevonden tussen
[naam 2] en zijn collega’s zag op de behandeling van het bezwaar van
VOF [bedrijfsnaam 2] en niet op de onderhavige uitspraak op bezwaar. Ook volgt uit de correspondentie niet dat [naam 2] invloed heeft gehad op het controlerapport, de oplegging van de naheffingsaanslag of de oplegging van de nihilbeschikking. Uit het enkele feit dat [naam 2] met de controleambtenaar heeft gesproken over diverse lopende zaken waar eiser bij betrokken is, kan nog niet worden geconcludeerd dat [naam 2] betrokken is geweest bij het controlerapport, de oplegging van de naheffingsaanslag en de oplegging van de nihilbeschikking. In de bezwaarfase heeft dan ook een heroverweging plaatsgevonden van de bestreden naheffingsaanslag en nihilbeschikking. De toon van de overgelegde interne correspondentie is naar het oordeel van de rechtbank niet dusdanig dat daaruit zou volgen dat geen behoorlijke of zorgvuldige heroverweging heeft plaatsgevonden.
18. Overigens is de rechtbank ook anderszins niet gebleken van een onzorgvuldige heroverweging in de bezwaarfase.
Opvragen bankafschriften
19. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder ten onrechte gegevens heeft opgevraagd bij de FIOD. Verweerder heeft daarover ter zitting verklaard dat de bankafschriften eerst door de controle ambtenaar bij de betreffende bank zijn opgevraagd en dat pas toen dat niet lukte, bij de FIOD is geïnformeerd of zij de bankafschriften konden opvragen en toesturen. De bankafschriften zijn uiteindelijk niet door de FIOD aan verweerder verstrekt.
20. De inspecteur is belast met het heffen van rijksbelastingen en kan daartoe (naheffings)aanslagen opleggen. De FIOD is belast met bevoegdheden voor de opsporing van belastingfraude. Het is dan ook niet aan de FIOD om op aanvraag in het kader van de aanslagregeling gegevens aan de inspecteur te verstrekken en ook niet aan een inspecteur om dergelijke gegevens voor de aanslagregeling op te vragen via een collega van de FIOD. Hij zou daarmee naar het oordeel van de rechtbank zijn bevoegdheden te buiten gaan en onzorgvuldig handelen. Het opvragen van deze stukken ziet evenwel op een andere entiteit van eiser en heeft dus geen betrekking op de onderhavige naheffingsaanslag en nihilbeschikking. Nu de opgevraagde bankafschriften bovendien ook niet door de FIOD aan verweerder zijn verstrekt, kan het onzorgvuldig handelen voor de onderhavige zaken geen gevolgen hebben. De rechtbank gaat hier daarom aan voorbij en komt toe aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil.
De naheffingsaanslag en nihilbeschikking
21. Ter zitting heeft eiser verklaard dat hij om principiële redenen geen inhoudelijke gronden tegen de naheffingsaanslag en nihilbeschikking heeft aangevoerd, omdat eiser een eerlijke behandeling van zijn procedure wenst. Het is de rechtbank ook niet gebleken dat de naheffingsaanslag en de nihilbeschikking te hoog zijn vastgesteld.
22. Gelet op hetgeen hiervoor overwogen is, dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
24. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.D. van Riel, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.C. van Essen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
22 februari 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief. Die brief moet worden gezonden aan het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn.
Verder moet het hogerberoepschrift ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Hoge Raad 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672.