ECLI:NL:RBDHA:2023:21524

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 december 2023
Publicatiedatum
23 januari 2024
Zaaknummer
22/7976
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing handhavingsverzoek wegens onvoldoende gronden en bevoegdheden

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 8 december 2023, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun handhavingsverzoek beoordeeld. Eisers, die wonen in Den Haag en een garagebedrijf runnen, hebben verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, op 1 september 2021 verzocht om handhavend op te treden tegen overlast van kinderen en ouders die zich rondom hun woning en garage ophouden. Verweerder heeft dit verzoek op 20 mei 2022 afgewezen, en na bezwaar is deze afwijzing op 3 november 2022 bevestigd. De rechtbank heeft op 22 november 2023 de zaak behandeld, waarbij eisers en hun gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder.

Eisers ondervinden hinder van groepen kinderen en ouders die het trottoir en de uitrit voor hun garage blokkeren, evenals overlast van geluid en vuilnis. Verweerder heeft echter geconcludeerd dat er geen verplichting tot handhaving bestaat, en heeft verwezen naar het advies van de bezwaarschriftencommissie, die mediation als een betere oplossing voorstelde. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet bevoegd is om op te treden tegen het parkeren voor de uitrit, aangezien dit onder de verantwoordelijkheid van de politie valt. De rechtbank concludeert dat de redelijke termijn voor de bezwaarfase niet is overschreden en dat de afwijzing van het handhavingsverzoek terecht is.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat er geen aanleiding is voor verweerder om handhavend op te treden. De rechtbank wijst erop dat mediation een optie is die door de betrokken partijen verder onderzocht kan worden, maar dat verweerder niet verplicht is om dit te organiseren. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7976

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. M.M. Buiter)
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag; verweerder

(gemachtigde: S. Essakkili)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun handhavingsverzoek.
1.1.
Eisers hebben verweerder op 1 september 2021 verzocht te handhaven tegen overlast. Verweerder heeft dit verzoek met het besluit van 20 mei 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 3 november 2022 op het bezwaar van eisers is verweerder bij de afwijzing gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 22 november 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eisers wonen aan de [adres 1] in Den Haag. Naast deze woning houdt [eiser] een garagebedrijf. Aan de [adres 2] , op korte afstand van de woning en het garagebedrijf, bevindt zich de basisschool [naam school] .
3. Vlak tegenover de basisschool ligt het [terrein] , ook bekend als het [plantsoen] . Deze plek dient als schoolplein en natuurspeelplaats voor kinderen. Er bevindt zich onder meer een skatebaan.
4. Groepen kinderen en hun begeleiders begeven zich over het trottoir en de daarop gelegen uitrit voor de woning en de garage. Eisers ondervinden daarvan hinder. Door de aanwezigheid van voertuigen, wordt de toegang tot de garage belemmerd. Daarnaast ondervinden eisers overlast door vuilnis en geluidsoverdracht van kinderen die skaten op het [terrein] , zich daar tot laat in de avond bevinden en luide muziek ten gehore brengen. Eisers ervaren bovendien agressie van kinderen en hun ouders.
5. Eisers willen dat verweerder handhavend optreedt om een einde te maken aan de beschreven overlast en onveiligheid.
6. Een gemeentelijk toezichthouder heeft geconcludeerd dat het garagebedrijf veel hinder ondervindt van grote groepen ouders en kinderen die het verkeer belemmeren. Hij heeft suggesties gedaan voor een mogelijke oplossing, namelijk de verwijdering van hekwerk of de afsluiting van doorgangen die langs de woning en de garage leiden.
7. In 2022 heeft verweerder overleg gevoerd met de school. Naar aanleiding van dit overleg zijn borden op het [terrein] aangebracht, waarop de bezoekers van het terrein worden aangespoord om rekening te houden met de omgeving, onder meer door na 22:00 uur stil te zijn en het terrein schoon te houden. Op 4 mei 2022 meldt de toezichthouder dat er sinds lange tijd geen overlastmeldingen zijn ontvangen en hij geen bijzondere overlast heeft waargenomen in de avonden en de weekenden.
8. Verweerder ziet geen verplichting tot handhavend optreden en verwijst voor de motivering volledig naar het advies van de bezwaarschriftencommissie (“de Commissie”). Verdergaande handhaving zou volgens de Commissie geen structurele oplossing kunnen bieden; gezien de aard van de problematiek zou mediation kansrijker zijn. Bovendien zijn eisers erop gewezen waar en hoe zij melding kunnen doen van parkeeroverlast en geluidsoverlast. Verder heeft verweerder toegezegd de situatie op en nabij het [terrein] te blijven monitoren.
Wat vinden eisers in beroep?
9. Volgens eisers is het bestreden besluit onzorgvuldig en gebrekkig gemotiveerd, in strijd met de rechtszekerheid en heeft verweerder bovendien nagelaten zich ervan te vergewissen dat het onderzoek van de Commissie op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Daartoe voeren zij het volgende aan.
10. Volgens eisers wordt de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Den Haag (“APV”) overtreden; specifiek de artikelen 2:50, 2:51 en 5:10A. Verweerder kan bovendien handhaven op grond van artikel 5.1 en 6.1 van de Verordening parkeerregulering en parkeerbelasting Den Haag 2022 (“de Parkeerverordening”). De relevante wettelijke voorschriften uit de APV en de Parkeerverordening zijn bij de besluitvorming niet in overweging genomen.
11. De Commissie heeft verzuimd meldingen van eisers te benoemen en laat ook de suggestie van de toezichthouder buiten beschouwing. Daarbij verbindt de Commissie geen conclusies aan de constateringen van overlast. Daarnaast is ten onrechte een beroep tegen een eerder handhavingsverzoek onbenoemd gelaten. Verweerder heeft ook zonder opgaaf van redenen de beslistermijn opgeschort en te laat op het handhavingsverzoek beslist, wat onbenoemd is gebleven in het bestreden besluit. Daar komt bij, dat de belangen van eisers bij een ongestoord woongenot en de belangen van het garagebedrijf niet zijn meegewogen.
12. Tot slot vorderen eisers schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase.
Wat vindt de rechtbank?
13. Op de zitting is vastgesteld dat eisers in het bijzonder last ondervinden van voertuigen die voor of op de uitrit worden geparkeerd waardoor de toegang tot het garagebedrijf wordt belemmerd. Ook ondervinden eisers nog steeds hinder van het passeren van ouders en groepen schoolkinderen langs de woning en garage. Ook is er hinder als gevolg van recente bouwwerkzaamheden, maar die valt buiten de omvang van het bestreden besluit. De overige gronden blijven daarom onbesproken.
14. Wat betreft het optreden tegen de aanwezigheid van voertuigen voor of op de uitrit heeft verweerder geen bevoegdheden. Artikel 24 van het Reglement Verkeersregels en verkeerstekens (RVV) bepaalt dat een bestuurder zijn voertuig niet voor een uitrit mag parkeren. Dat betekent dat iedere persoon die als bestuurder van bij voorbeeld een fiets, bromfiets, gehandicaptenvoertuig of motorvoertuig parkeert op een uitrit kan worden aangesproken voor het plegen van een verkeersovertreding. De bevoegdheid daartoe heeft niet verweerder, maar de politie. Eisers moeten zich voor de handhaving van het bepaalde in artikel 24 van het RVV dus niet richten tot verweerder, maar tot de politie. Eisers zijn hiervan op de hoogte gesteld door verweerder. In het geval zij geen gehoor zouden vinden, kunnen zij bij de politie gebruik maken van hun klachtrecht. Overigens heeft de vertegenwoordiger van verweerder op de zitting verklaard dat hij van de politie heeft vernomen dat er de laatste tijd geen meldingen van eisers zijn ontvangen. Dat eisers hinder ervaren van groepen scholieren die langs hun woning en garage lopen is vervelend, maar behoort tot de maatschappelijke omstandigheden die een persoon die aan de openbare weg is gevestigd nabij een school heeft te aanvaarden. Verweerder heeft geen bevoegdheden daartegen op te treden, tenzij sprake is van hinderlijk gedrag op of aan de weg waardoor de orde wordt verstoord als omschreven in artikel 2:47 van de APV. Dat laatste is echter door eisers niet gesteld noch op de zitting gebleken.
14. De rechtbank overweegt dat het advies van de commissie om mediation te overwegen moet worden opgevat als een advies aan meerdere partijen, waaronder het bestuur van de basisschool. Dit is door geen van de partijen opgepakt, terwijl die wederkerigheid voor het slagen van mediation van grote betekenis is. Niet kan worden gezegd dat op verweerder een rechtsplicht rustte mediation te organiseren. In het advies wordt aan eisers een adres genoemd tot wie zij zich voor mediation kunnen wenden. Bovendien bleek verweerder op de zitting nog steeds bereid om een verzoek tot mediation van eisers in overweging te willen nemen.
16. Tot slot constateert de rechtbank, dat de redelijke termijn voor de bezwaarfase niet is overschreden. Deze termijn is eerst aangevangen vanaf 14 juni 2022, de dag waarop vereerder het bezwaarschrift heeft ontvangen. Het besluit op bezwaar is op 5 november 2022 en dus binnen zes maanden genomen. [1]

Conclusie en gevolgen

17. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat er voor verweerder geen aanleiding was over te gaan tot maatregelen van handhaving.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. D.C. van Genderen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 december 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vergelijk overweging 4.3.2 van de uitspraak CRvB 15 maart 2022; ECLI:NL:CRVB:2022:550