Overwegingen
1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1976.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 8 november 2023 (in de zaak NL23.33714) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek.
4. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is naar Marokko. Eiser heeft vijfmaal eerder in vreemdelingenbewaring gezeten. Er is ondanks herhaalde verzoeken van verweerder nog geen laissez-passer (lp) afgegeven. De Marokkaanse autoriteiten kunnen, al dan niet mede op grond van de chaotische situatie als veroorzaakt door de eerdere zware aardbeving in het land, kennelijk niet overgaan tot de afgifte van een lp. Verder stelt eiser dat verweerder niet voldoende voortvarend heeft gehandeld. Eiser verblijft vanaf 24 oktober 2023 in bewaring en er is in die tijd geen vooruitgang geboekt in het uitzetten van eiser. Er kan niet worden gesproken van een effectief lp traject. Er wordt op basis van enkele korte vertrekgesprekken de nadruk gelegd op het feit dat eiser niet meewerkend genoeg zou zijn. Eiser stelt echter dat hij geen documenten heeft en dat hij hier ook niet aan kan komen zolang hij in vreemdelingenbewaring zit. Hij heeft ook geen familie die hem daarbij kan helpen. Ten overvloede geldt dat eiser zich beschikbaar houdt voor de autoriteiten, ondanks het feit dat hij tot op heden niet is gepresenteerd bij de Marokkaanse autoriteiten. Eiser is niet uitzetbaar, en maakt het overigens zeer slecht. Niet alleen lijkt sprake van een cognitieve beperking waardoor alles langs eiser heen lijkt te gaan, ook verslechtert zijn mentaal welzijn per dag. Verweerder kan en had kunnen volstaan met een lichter middel dan bewaring. Tot slot stelt eiser dat zijn belang om in vrijheid te worden gesteld prevaleert boven het belang van verweerder.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
Zicht op uitzetting en het voortvarendheidsvereiste
6. In de uitspraak van 14 november 20221 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat het zicht op uitzetting naar Marokko in beginsel aanwezig is. In deze zaak loopt het onderzoek bij de Marokkaanse autoriteiten nog. Verweerder rappelleert regelmatig bij deze autoriteiten met betrekking tot de afgifte van een lp, laatstelijk op 12 december 2023. In de enkele omstandigheid dat de Marokkaanse autoriteiten nog geen reactie hebben gegeven dan wel dat eerdere onderzoeken niet tot afgifte van een lp hebben geleid, ligt geen aanknopingspunt voor het oordeel dat deze autoriteiten niet tot verlening van een lp voor eiser zullen overgaan. De rechtbank vindt hierbij van belang dat de Marokkaanse autoriteiten niet op voorhand te kennen hebben gegeven geen lp te zullen verstrekken ten behoeve van eisers uitzetting. Daarnaast is niet gebleken dat de Marokkaanse autoriteiten sinds de aardbeving geen medewerking aan terugkeer verlenen. Verder heeft verweerder op 21 november 2023 en 19 december 2023 een vertrekgesprek gevoerd met eiser. De rechtbank overweegt dat op eiser de plicht rust om zijn actieve en volledige medewerking te verlenen aan het verkrijgen van concrete en verifieerbare gegevens, waaronder documenten, die nodig zijn om de beoogde uitzetting te bewerkstelligen. Eiser moet ook zelf de nodige, controleerbare inspanningen verrichten om dergelijke gegevens te verkrijgen. Niet is gebleken dat eiser invulling heeft gegeven aan die medewerkingsplicht. Dat eiser geen familieleden heeft die hem kunnen helpen, maakt niet
dat hij niet op een andere manier medewerking kan verlenen, zodat zijn identiteit en nationaliteit zo snel mogelijk kunnen worden vastgesteld. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen zicht op uitzetting is of dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. De beroepsgronden slagen daarom niet.
7. Voor zover eiser met zijn stelling dat er sprake is cognitieve beperking en dat zijn mentale situatie verslechtert beoogt te betogen dat hij detentieongeschikt is, oordeelt de rechtbank dat het op de weg van eiser ligt om (met medische stukken) te onderbouwen dat hij als gevolg van zijn medische klachten detentieongeschikt is. Eiser heeft dit niet gedaan, en heeft zijn standpunt ook niet op andere wijze nader onderbouwd. De rechtbank ziet ook in het dossier geen concrete aanknopingspunten dat eiser detentieongeschikt is. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Voor het oordeel over de beroepsgrond over het opleggen van een lichter middel verwijst de rechtbank naar haar eerdere uitspraak van 8 november 2023 (in de zaak NL23.33714), overwegingen 17 en 18. In wat eiser nu aanvoert, te weten dat hij zich beschikbaar houdt voor de Marokkaanse autoriteiten, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt niet.
9. Over wat eiser in het kader van de belangenafweging aanvoert, waaronder zijn mentale gesteldheid, oordeelt de rechtbank dat dit geen feiten of omstandigheden zijn die, gelet op de duur van deze bewaring, voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn de bewaring bij een afweging van de belangen op te heffen. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
10. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.