ECLI:NL:RBDHA:2023:21440

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
19 januari 2024
Zaaknummer
NL23.4517
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening verblijfsdocument EU/EER wegens schijnrelatie en herhaalde aanvraag

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van een Turkse verzoeker behandeld. De verzoeker had een aanvraag ingediend voor de afgifte van een verblijfsdocument EU/EER om bij zijn Hongaarse partner in Nederland te verblijven. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op 10 februari 2023, met als argument dat het ging om een herhaalde aanvraag zonder nieuwe feiten of omstandigheden. De verzoeker had eerder, op 12 mei 2020, ook al een aanvraag ingediend die was afgewezen omdat er sprake was van een schijnrelatie. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 september 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die de afwijzing van de aanvraag kunnen rechtvaardigen. De voorzieningenrechter stelt vast dat de verzoeker bij de huidige aanvraag geen nieuwe bewijsstukken heeft overgelegd die aantonen dat zijn relatie met de referente is veranderd in een oprechte relatie. De voorzieningenrechter wijst erop dat het aan de verzoeker is om met nieuwe bewijsstukken aan te tonen dat zijn relatie zich heeft ontwikkeld. De voorzieningenrechter concludeert dat het bezwaar van de verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.4517

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Kana).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker.
1.1.
Bij besluit van 10 februari 2023 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER afgewezen. Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 6 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat de zaak over?
2. Verzoeker heeft de Turkse nationaliteit. Hij wenst verblijf bij zijn Hongaarse partner, [naam] (referente), in Nederland.
3. Verzoeker heeft eerder, op 12 mei 2020, een aanvraag ingediend om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER om te verblijven bij referente. Bij besluit van 29 juli 2021 is het bezwaarschrift van verzoeker ongegrond en geconstateerd dat sprake is van een schijnrelatie. Bij uitspraak van 19 juli 2022 heeft de rechtbank het beroep van verzoeker ongegrond verklaard. Verzoeker is daartegen niet in hoger beroep gegaan, zodat het besluit in rechte vaststaat.
4. Verweerder heeft de onderhavige aanvraag afgewezen omdat het volgens verweerder gaat om een herhaalde aanvraag en geen sprake zou zijn van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden [1] .
Wat vindt verzoeker in beroep?
5. Verzoeker is het niet eens met het primaire besluit. Hij vindt dat er geen sprake is van een herhaalde aanvraag. Verweerder kan niet langer volhouden dat er sprake is van een schijnrelatie nu er drie jaar is verstreken sinds het gehoor van 3 november 2020. Verder heeft verweerder verzoeker in de gelegenheid moeten stellen om de aanvraag te onderbouwen. Tot slot is de hoorplicht geschonden.
Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?
6. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Is er een spoedeisend belang?
7. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als onverwijlde spoed dat vereist.
8. De voorzieningenrechter volgt verweerder niet in zijn standpunt dat geen sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. In het primaire besluit is uiteengezet dat verzoeker geen verblijfsrecht heeft en dat dit betekent dat hij niet in Nederland mag zijn. Dit rechtsgevolg wordt niet opgeschort als verzoeker bezwaar maakt tegen het besluit. Verzoeker heeft daarom de voorzieningenrechter gevraagd de rechtsgevolgen van het primaire besluit gedurende de bezwaarschriftprocedure op te schorten, zodat hij de uitkomst van deze procedure in Nederland mag afwachten. Het is immers onzeker of en wanneer verweerder concrete uitzettingshandelingen gaat verrichten. De omstandigheid dat er op dit moment geen concrete uitzettingshandelingen zijn verricht, leidt niet tot rechtmatig verblijf en doet er niet aan af dat verweerder op elk moment toch over kan gaan tot uitzetting. Dat betekent dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek.
Heeft het bezwaar een redelijke kans van slagen?
9.1
Dan moet worden beoordeeld, of het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag een redelijke kans van slagen heeft. Artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt als volgt: "Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking". Het is vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [2] dat onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moeten worden begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere afwijzende besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Als hieraan is voldaan, dan doen zich niettemin geen feiten voor die een – hernieuwde – inhoudelijke toetsing rechtvaardigen, wanneer op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen. [3]
9.2.
Zoals de hoogste bestuursrechter in de uitspraak van 7 oktober 2014 [4] heeft overwogen, valt op zichzelf niet uit te sluiten dat na het aangaan van een schijnrelatie alsnog een oprechte relatie kan ontstaan. Het is echter wel aan verzoeker om bewijsstukken aan te dragen waaruit kan blijken dat dit daadwerkelijk het geval is. Tijdsverloop alleen is daarvoor onvoldoende.
9.3.
De voorzieningenrechter stelt verder met verweerder vast dat verzoeker bij de huidige aanvraag geen nieuwe feiten en/of omstandigheden heeft aangevoerd en onderbouwd. De kopieën van de paspoorten van verzoeker en referente waren al in de eerdere procedure overgelegd. Een kopie van een uittreksel uit de Basisregistratie Personen (BRP) is evenmin een rechtens relevant novum nu in de eerdere procedure reeds bekend was dat referente was ingeschreven op het adres vermeld in de BRP. Gelet op het voorgaande heeft verweerder, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, de aanvraag op goede gronden afgewezen als herhaalde aanvraag.
9.4.
De stelling van verzoeker dat verweerder een herstelverzuimbrief had moeten sturen volgt de voorzieningenrechter niet. Het ligt namelijk op de weg van verzoeker om met nieuwe bewijsstukken, bijvoorbeeld foto’s van verschillende gebeurtenissen over een langere periode, verklaringen en objectief verifieerbare informatie, aannemelijk te maken dat hun relatie zich ontwikkeld heeft tot een oprechte relatie.
9.5.
Het bezwaar heeft bij de huidige stand van zaken geen redelijke kans van slagen. De enkele wens om in bezwaar gehoord te worden, is daarvoor niet genoeg. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat, gelet op de inhoud van het huidige bezwaarschrift bezien in samenhang met wat verzoeker in deze procedure heeft aangevoerd, er op dit moment sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat bij deze stand van zaken daarom van het horen van verzoeker kan worden afgezien. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

Conclusie en gevolgen

10. In licht van het vorenstaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening daarom af.
11. Verweerder hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 26 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1219.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 oktober 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3755.