ECLI:NL:RBDHA:2023:2143

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
22_2022
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete voor het niet wegen van meststoffen voorafgaand aan export

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een intermediair die ongeboren mest vervoert van een slachthuis in Nederland naar een afnemer in België, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Eiseres kreeg een bestuurlijke boete van € 300,- opgelegd omdat zij de mest niet voorafgaand aan de export had gewogen, zoals vereist door de Meststoffenwet. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze boete, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard door de minister. De rechtbank heeft het beroep van eiseres behandeld op 1 februari 2023, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank oordeelde dat de minister terecht de boete had opgelegd. De relevante regelgeving, zoals artikel 76 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, vereist dat de mest voorafgaand aan de export gewogen moet worden. De rechtbank volgde de uitleg van de minister dat dit betekent dat de mest zowel onverwijld na aanvang van het vervoer als vóór het overschrijden van de grens gewogen moet worden. Eiseres had de mest pas gewogen na het passeren van de grens, wat in strijd is met de wet. De rechtbank vond geen bijzondere omstandigheden die tot matiging van de boete zouden moeten leiden en oordeelde dat het beroep ongegrond was, waardoor de boete in stand bleef.

De uitspraak benadrukt het belang van naleving van de regels omtrent het wegen van meststoffen en de consequenties van het niet naleven daarvan. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/2022

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [vestigingsplaats] (België), eiseres

(gemachtigde: mr.drs. A.C.M. Brom),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Leegsma).

Procesverloop

In het besluit van 24 november 2021 (primair besluit) heeft verweerder aan eiseres een boete opgelegd.
In het besluit van 14 februari 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 1 februari 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres vervoert als intermediair ongeboren mest van een slachthuis in Nederland naar een afnemer in België. Een toezichthouder van de NVWA heeft een medewerker van eiseres op 14 september 2021 op de openbare parkeerplaats “De Beerze” aan de A67 laten stilhouden. De toezichthouder constateerde dat er nog geen gewogen gewicht was geprint of geschreven. De medewerker van eiseres heeft vervolgens de mest ter plekke aan boord gewogen. Verweerder heeft aan eiseres een boete opgelegd van € 300,- vanwege het niet voorafgaand aan de export wegen van de vracht dierlijke mest.
Wat zijn de regels?
2. De relevante regels staan in de bijlage. De bijlage hoort bij de uitspraak.

Wat vindt eiseres in beroep?

3. Eiseres voert aan dat feitcode M503 is gebaseerd op artikel 76, vierde lid, van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (Urm). Op grond hiervan moet de bepaling van het gewicht plaatsvinden voorafgaand aan de export. De Rechtbank Amsterdam heeft bepaald dat onder export verstaan moet worden dat de goederen feitelijk de grens overschrijden. [1] Het gewicht moet dus vastgesteld worden vóór het passeren van de grens. Aan deze voorwaarde is voldaan. Door te stellen dat in het geval van export het gewicht onverwijld na aanvang van het vervoer moet worden bepaald past verweerder een andere uitleg toe van artikel 76, vierde lid van de Urm en feitcode M503. In de regeling, in feitcode M503 en in de toelichting is niet opgenomen dat in geval van export het gewicht onverwijld na aanvang van het vervoer moet worden bepaald. De intentie is niet relevant voor de vaststelling of feitcode M503 is overtreden. Alleen de feitelijke vaststelling of gewogen is voor of na de grens is van belang. Voor zover verweerder tegenwerpt dat zij niet onverwijld na aanvang van het vervoer heeft gewogen, dan is feitcode M500, gebaseerd op artikel 76, eerste lid, van de Urm van toepassing. Hiervoor heeft verweerder echter geen boete opgelegd. Verder voert eiseres aan dat de stelling van verweerder dat het niet mogelijk is om van de wettelijk vastgelegde boetebedragen af te wijken onjuist is. Zij verwijst in dit verband naar het boetebeleid waarin wordt onderkend dat van de wettelijke tarieven kan worden afgeweken. Het niet wegen voor export heeft haar geen enkel economisch voordeel opgeleverd. Nu eiseres voor de export de vracht gewogen heeft, had verweerder de boete moeten matigen. Daarnaast voert eiseres aan dat verweerder op grond van het gelijkheidsbeginsel een waarschuwing had moeten geven in plaats van een boete. Verweerder erkent soms een waarschuwing op te leggen in een geval als dit en daarmee erkent verweerder dus gelijke gevallen niet gelijk te behandelen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aan eiser een boete mocht opleggen. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder feitcode M503 niet aan de boete ten grondslag had mogen leggen. Net als verweerder leest de rechtbank artikel 76 van de Urm zo dat in het eerste lid de hoofdregel is opgenomen dat onverwijld moet worden gewogen en dat in het vierde lid voor de export de aanvullende eis is opgenomen dat de mest voorafgaand aan de export moet worden gewogen, ook als de dichtstbijzijnde weegbrug/-locatie zich in het buitenland bevindt. De rechtbank volgt daarom het standpunt van verweerder dat in het geval van export van meststoffen de mest zowel onverwijld na aanvang van het vervoer als vóór het overschrijden van de grens moet worden gewogen. Uit het rapport van bevindingen van 11 oktober 2021 volgt dat ook de bestuurder van eiseres zich op het standpunt stelt dat onverwijld na het laden moet worden gewogen en dat het achterwege laten een vergissing van de chauffeur zal zijn geweest. Door de mest niet meteen na aanvang van het transport te wegen is dus artikel 76, vierde lid, van de Urm overtreden. Het is daarom ook niet relevant dat eiser de mest alsnog vóór de grens heeft gewogen. Bovendien is niet in geschil dat de chauffeur van plan was de mest pas bij aankomst bij de afnemer in België te gaan wegen en dat hij de mest alleen op aanwijzen van de toezichthouder alsnog heeft gewogen. Dat verweerder, zoals eiser heeft aangevoerd, in een andere procedure het standpunt heeft ingenomen dat het niet mogelijk is om op de heenreis te controleren, omdat de export dan nog niet heeft plaatsgevonden en dat daarom op de terugweg gecontroleerd moet worden, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat dit een ambtelijke misslag betreft.
5. Van bijzondere omstandigheden die tot matiging van de boete zouden moeten leiden is niet gebleken. Hierbij vindt de rechtbank van belang dat duidelijk is dat aan eiseres moet worden toegerekend dat de chauffeur er bewust voor heeft gekozen om de vracht dierlijke meststoffen niet voorafgaand aan de export te wegen en daarmee de verplichtingen niet na te leven. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel is niet onderbouwd. Dat verweerder in zijn algemeenheid heeft verklaard soms waarschuwingen op te leggen betekent niet dat verweerder in dit geval geen boete mocht opleggen.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de boete in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Bijlage
Meststoffenwet
Artikel 40
1. Indien in deze wet geregelde onderwerpen in het belang van een goede uitvoering van de wet nadere regeling behoeven, kan deze geschieden bij algemene maatregel van bestuur.
[…].
Artikel 51
Onze Minister kan een bestuurlijke boete opleggen ter zake van overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 7, 9, tweede en derde lid, 11, tweede en derde lid, 13, vierde lid, 14, eerste lid, 15, 21, eerste lid, 33a, eerste, vierde, vijfde en zevende lid, 33b, vijfde lid, 33d, eerste lid34, 35, 36, 37, 38, derde lid, of 40.
Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet
Artikel 53
1. Terzake van het vervoer van een vracht dierlijke meststoffen wordt door de leverancier, de vervoerder en de afnemer gezamenlijk een vervoersbewijs opgemaakt.
2. De leverancier en de afnemer dragen er ieder voor zijn deel, en de vervoerder voor het geheel, zorg voor dat het vervoersbewijs overeenkomstig de krachtens artikel 54 gestelde regels volledig en naar waarheid wordt ingevuld en ondertekend.
3. Het vervoersbewijs wordt bij ministeriële regeling vastgesteld en bevat in ieder geval gegevens over:
a. de leverancier, de vervoerder en de afnemer;
b. het tijdstip en de locatie van laden en lossen;
c. de hoeveelheid meststoffen; en
d. het soort meststoffen.
[…]
Artikel 54
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over:
a. de overige op het vervoersbewijs te vermelden gegevens;
b. de wijze en het tijdstip waarop het vervoersbewijs door de leverancier, de vervoerder en de afnemer wordt opgemaakt en ondertekend;
c. de overige ter zake van een vracht dierlijke meststoffen te verstrekken gegevens;
d. de wijze en het tijdstip waarop de op het vervoersbewijs ingevulde gegevens alsmede de gegevens, bedoeld in onderdeel c, worden ingediend; en
e. de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder artikel 53 geheel of gedeeltelijk niet van toepassing is.
Uitvoeringsregeling Meststoffenwet
Artikel 76, zoals dit luidde ten tijde van belang:
1. Het gewicht van de op een bedrijf of intermediaire onderneming aangevoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen, de van een bedrijf of intermediaire onderneming afgevoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen en de binnen een intermediaire onderneming vervoerde hoeveelheid dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 68, eerste lid, van het besluit, wordt door de vervoerder van de desbetreffende meststoffen onverwijld na aanvang van het vervoer bepaald door middel van weging met behulp van een weegwerktuig.
[…]
4. De bepaling van het gewicht van dierlijke meststoffen die van een bedrijf of intermediaire onderneming worden afgevoerd en worden geëxporteerd, geschiedt voorafgaand aan de export.
[…].
Artikel 130
De hoogte van de bestuurlijke boete die overeenkomstig artikel 51 van de Meststoffenwet kan worden opgelegd, wordt vastgesteld overeenkomstig het bedrag dat in bijlage M voor de desbetreffende overtreding is vermeld.
Bijlage M bij artikel 130 van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet
Art. 76 lid
Niet of niet op de juiste wijze of niet onverwijld na aanvang van het vervoer wegen van een vracht dierlijke meststoffen door de vervoerder
M500
€ 300
[…]
Art. 76, lid 4
Niet voorafgaand aan de export wegen van de vracht dierlijke meststoffen door de vervoerder bij export
M503
€ 300

Voetnoten

1.Uitspraak van 20 februari 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:1079.